ECLI:NL:CRVB:2024:1149

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
23/491 WAD
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens wangedrag van een militair onterecht verklaard na hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een militair die door de Staatssecretaris van Defensie ontslagen was wegens wangedrag. De appellant, een soldaat der eerste klasse bij de Landmacht, was op 14 oktober 2019 samen met andere militairen aangehouden door de Koninklijke Marechaussee op verdenking van het overtreden van de Opiumwet. Tijdens het verhoor werden er WhatsApp-berichten aangetroffen die betrekking hadden op harddrugs. De Staatssecretaris verleende op 5 maart 2020 ontslag aan de appellant, maar dit besluit werd door de rechtbank Den Haag in stand gehouden. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de appellant zich had ingelaten met harddrugs, ondanks dat hij in een strafzaak was vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs.

De Raad voor de Rechtspraak heeft in hoger beroep echter geoordeeld dat de Staatssecretaris niet voldoende bewijs had om de overtuiging te verkrijgen dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan de hem verweten gedragingen. De Raad concludeerde dat de WhatsApp-berichten niet voldoende bewijs boden voor het gebruik of de aankoop van harddrugs door de appellant. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het ontslagbesluit, waardoor de aanstelling van de appellant in stand bleef. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 4.124,- bedroegen, evenals het griffierecht van € 455,-.

Uitspraak

23/491 WAD
Datum uitspraak: 5 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 januari 2023, 21/5712 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te Assen (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
SAMENVATTING
De staatssecretaris heeft aan appellant ontslag wegens wangedrag verleend. De Raad oordeelt dat het ontslag geen stand kan houden, omdat uit de beschikbare gegevens niet de overtuiging kan worden verkregen dat appellant het aan hem verweten wangedrag heeft begaan.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.P.K. Ruperti, advocaat, hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 april 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ruperti. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.I. Biharie-Pronk.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was soldaat der eerste klasse bij de Landmacht. Op 14 oktober 2019 is appellant, samen met tien andere militairen, aangehouden door de Koninklijke Marechaussee (KMar) op verdenking van het overtreden van de Opiumwet. Appellant is die dag door de KMar verhoord. Bij het uitlezen van de telefoon van appellant zijn er WhatsApp berichten gevonden over harddrugs. Op 25 februari 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden om te onderzoeken of er redenen zijn voor ontslag wegens wangedrag.
1.2.
Bij besluit van 5 maart 2020 heeft de staatssecretaris appellant ontslag verleend wegens wangedrag. Appellant wordt verweten dat hij zich heeft ingelaten met harddrugs. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing is bij het bestreden besluit, dat ongedateerd is maar op 14 juli 2021 is verzonden, ongegrond verklaard.
1.3.
Bij vonnis van 4 juli 2022 is appellant door de meervoudige militaire kamer van de rechtbank Gelderland vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van (kort samengevat) harddrugs.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht uit de WhatsApp berichten die zijn verstuurd en ontvangen in de periode van 5 april 2019 tot en met 17 september 2019 heeft afgeleid dat appellant zich heeft ingelaten met harddrugs. De WhatsApp gesprekken zijn zodanig specifiek dat alleen grootspraak onaannemelijk is. Daarnaast heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van appellant dat hij acht of negen jaar geleden een pilletje heeft gebruikt op een festival bij zijn besluit mogen betrekken. Destijds werkte appellant bij de Koninklijke Marechaussee, waar hetzelfde strikte drugsbeleid geldt. De staatssecretaris heeft deze feiten gelet op de Aanwijzing SG A/925 mogen aanmerken als wangedrag. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende heeft toegelicht dat de maatstaf die in het ambtenarenrecht wordt gehanteerd anders is dan in het strafrecht. Dat in de strafzaak is overgegaan tot vrijspraak doet daarom niet af aan de bevoegdheid om in een rechtspositionele zaak op grond van de vrije bewijsleer in het bestuursrecht te komen tot een eigen vaststelling van de feiten. De staatssecretaris heeft overeenkomstig zijn beleid gehandeld. Een overtreding van het drugsbeleid hoeft niet te betekenen dat er ook altijd sprake moet zijn van een strafbaar feit. De rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat het wangedrag dat appellant wordt verweten in het ontslagbesluit afwijkt van de tenlastelegging waarvan appellant in de strafzaak is vrijgesproken. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het ontslag niet onevenredig is aan de ernst van het wangedrag.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit waarbij aan appellant ontslag wegens wangedrag is verleend, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak [1] geldt voor een ontslag wegens wangedrag als vereiste dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de betrokken militair zich aan de hem verweten gedragingen schuldig heeft gemaakt.
4.2.
De staatssecretaris heeft appellant verweten dat hij zich heeft ingelaten met harddrugs. Uit het bestreden besluit en de ter zitting gegeven toelichting blijkt dat het bij dit inlaten gaat om het gebruik en het willen kopen van harddrugs en het gebruik van een pil op een festival acht of negen jaar geleden. De Raad oordeelt dat op grond van de Whatsapp berichten niet de overtuiging kan worden verkregen dat appellant harddrugs heeft gebruikt of heeft willen kopen. Uit de Whatsapp berichten kan worden opgemaakt dat het over harddrugs gaat, maar niet blijkt dat appellant daadwerkelijk heeft gebruikt. Ook blijkt uit deze berichten niet dat appellant daadwerkelijk een drugsdealer heeft benaderd om harddrugs te kopen.
4.3.
Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat het gebruik van een pil tijdens een festival acht of negen jaar geleden op zichzelf onvoldoende is voor een ontslag wegens wangedrag. Nu uit de Whatsapp berichten niet de overtuiging kan worden verkregen dat appellant harddrugs heeft gebruikt en heeft willen kopen, kan het ontslagbesluit alleen al daarom niet in stand blijven.
4.4.
Het betoog van appellant dat de onschuldpresumptie is geschonden, kan daarom onbesproken blijven.
Conclusie en gevolgen
4.5.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en de Raad zal, met gegrondverklaring van het beroep, het bestreden besluit vernietigen en het besluit van 5 maart 2020 herroepen. Dit heeft tot gevolg dat aan de aanstelling van appellant geen einde is gekomen.
5. Aanleiding bestaat de staatssecretaris te veroordelen in de kosten die appellant heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 624,- in bezwaar [2] , € 1.750,- in beroep [3] en € 1.750,- in hoger beroep [4] , in totaal dus € 4.124,-. Appellant krijgt ook het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 455,- terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het ongedateerde besluit dat is verzonden op 14 juli 2021;
  • herroept het besluit van 5 maart 2020 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde ongedateerde besluit dat is verzonden op 14 juli 2021;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de kosten van appellant tot een bedrag van € 4.124,-;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 455,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet als voorzitter en L.M. Tobé en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
(getekend) Y. Sneevliet
(getekend) R.R. Olde Engberink

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 22 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:921.
2.Eén punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 624,-.
3.Eén punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-.
4.Eén punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,-.