ECLI:NL:CRVB:2024:1131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
23/1904 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere aanvraag tot erkenning als tweede generatie oorlogsslachtoffer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1951, heeft herhaaldelijk verzocht om erkenning als tweede generatie oorlogsslachtoffer, maar zijn aanvragen zijn steeds afgewezen. De Raad heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat er geen sprake was van een aperte, verwijtbare fout bij de beoordeling van de eerdere aanvragen. De appellant heeft in beroep aangevoerd dat er onjuistheden in de rapportages van psychiater Adshead zouden zijn, maar de Raad oordeelt dat deze onjuistheden niet leiden tot een andere conclusie over de eerdere afwijzingen. De Raad bevestigt dat de wetgeving sinds 15 juli 1994 het niet mogelijk maakt om personen die na de oorlog zijn geboren gelijk te stellen met de vervolgden. De Raad heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere afwijzing van de aanvraag om herziening standhoudt. De appellant krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

23/1904 WUV
Datum uitspraak: 22 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Engeland (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
SAMENVATTING
Verweerder heeft afwijzend beslist op het verzoek van appellant om de eerdere afwijzing van zijn aanvraag om toekenning op grond van de Wuv [1] te herzien. De Raad onderschrijft dat standpunt omdat niet geoordeeld kan worden dat verweerder bij de beoordeling van de eerder aanvraag een aperte hem verwijtbare fout heeft gemaakt.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 6 april 2023, kenmerk BZ011560263 (bestreden besluit). Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn behandeld op een zitting van 10 april 2024. Appellant heeft via beeldbellen aan de zitting deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

Inleiding
1. Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is geboren in 1951. Zijn beide ouders zijn erkend als vervolgingsslachtoffers in de zin van de Wuv. Op de aanvraag van appellant om als zogenoemde tweede generatie oorlogsslachtoffer met de vervolgde te worden gelijkgesteld [2] is afwijzend beslist met een besluit van 2 november 1994. In dat verband is overwogen dat appellant geen psychische klachten heeft die het niveau bereiken van een ziekte of gebrek, zodat geen sprake kan zijn van klachten die in overwegende mate verband houden met de vervolgingsgevolgen van zijn ouders. Appellant heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
1.2.
In december 2011 heeft appellant opnieuw verzocht om erkenning als tweede generatie oorlogsslachtoffer. Omdat de Wuv sinds de wetswijziging van 15 juli 1994 [3] gesloten is voor deze generatie heeft verweerder de aanvraag in behandeling genomen als een verzoek om het besluit van 2 november 1994 te herzien. Met een na bezwaar genomen besluit van 5 november 2012 heeft verweerder het verzoek afgewezen. Het tegen dat besluit ingestelde beroep is door de Raad ongegrond verklaard, [4] omdat in wat appellant heeft aangevoerd geen grond is gevonden om te oordelen dat bij de beoordeling van de aanvraag van 1994 een aperte, verweerder verwijtbare, fout is gemaakt.
1.3.
In oktober 2022 heeft appellant opnieuw verzocht de eerdere afwijzing te herzien. Met een besluit van 31 januari 2023 heeft verweerder dat verzoek afgewezen.
1.4.
De bezwaren van appellant tegen dat besluit zijn met het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eerder al is vastgesteld dat bij de beoordeling van de eerste aanvraag geen aperte fout is gemaakt en dit oordeel door de Raad is onderschreven.
Het oordeel van de Raad
2.1.
De Raad beoordeelt of verweerder terecht het verzoek om herziening van de eerdere aanvraag heeft afgewezen. Hij doet dit aan de hand van de argumenten die appellant in beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2.
Op grond van artikel 61, tweede lid, van de Wuv is verweerder bevoegd op een daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Dat is een discretionaire bevoegdheid en om die reden kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen.
2.3.
Sinds de wetswijziging van 15 juli 1994 is het niet mogelijk om personen die na de oorlog zijn geboren, zoals appellant, met de vervolgden in de zin van de Wuv gelijk te stellen. Als een betrokkene die ná de oorlog is geboren verzoekt om herziening van een besluit op een vóór 15 juli 1994 ingediende aanvraag, dan hanteert verweerder het beleid dat zo’n verzoek alleen kan worden ingewilligd als bij het besluit waarvan herziening wordt verzocht, een aperte, hem verwijtbare, fout is gemaakt. De Raad heeft dit beleid al meermalen aanvaard. [5]
2.4.
In dit geval heeft de Raad zich al eerder over de situatie van appellant gebogen. Naar aanleiding van het herzieningsverzoek van december 2011 heeft de Raad geoordeeld dat bij de oorspronkelijke beoordeling door verweerder geen aperte, hem verwijtbare, fout is gemaakt. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien nu anders te oordelen. Appellant stelt dat zowel het sociaal rapport als het medisch rapport van psychiater Adshead verschillende onjuistheden bevatten. De door appellant beschreven onjuistheden, wat daarvan ook zij, maken niet dat verweerder destijds niet van die rapportages mocht uitgaan bij zijn besluitvorming. Daar komt bij dat de beweerde onjuistheden in ieder geval niet zijn aan te merken als aan verweerder toe te schrijven fouten.
Conclusie en gevolgen
3. Het beroep slaagt dus niet. Dit betekent dat het bestreden besluit stand kan houden en verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om de eerdere afwijzing van de aanvraag van appellant te herzien.
4. Appellant krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024.
(getekend) H. Lagas
(getekend) C.K. Teunissen

Voetnoten

1.Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.
2.Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wuv zoals dat artikel luidde tot 15 juli 1994.
3.Wet van 7 juli 1994 tot wijziging van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (sluiten Wuv voor de na-oorlogse generatie) Stb. 1994, 519.
4.Uitspraak van 8 mei 2014, nummer 13/486 WUV (ECLI:NL:CRVB:2014:1586).
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:955.