ECLI:NL:CRVB:2024:1130

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
23/1203 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding na elektronische bekendmaking van besluit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van appellant, dat was ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch. Het college had de bijstandsuitkering van appellant ingetrokken en de kosten van bijstand teruggevorderd. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college bleef bij zijn standpunt. De gemachtigde van appellant ontving het bestreden besluit per e-mail, maar het beroep werd pas na de termijn van zes weken ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat het niet tijdig was ingediend. Appellant ging in hoger beroep, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad stelde vast dat de bekendmaking van het besluit per e-mail niet op de voorgeschreven wijze had plaatsgevonden, maar dat appellant en zijn gemachtigde het besluit wel degelijk onder ogen hadden gekregen. De beroepstermijn was dus begonnen op het moment van ontvangst van het besluit. Aangezien het beroep na de termijn was ingediend, was er geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van gronden. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/1203 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 maart 2023, 21/3246 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (college)
Datum uitspraak: 4 juni 2024

SAMENVATTING

In deze zaak beoordeelt de Raad of de rechtbank het beroep van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat de termijn om beroep in te stellen, is overschreden. De Raad is van oordeel dat door toezending per e-mail het besluit niet op voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, maar niet in geschil is dat appellant en zijn toenmalige gemachtigde na toezending ervan per e-mail het besluit onder ogen hebben gekregen. Op dat moment is de beroepstermijn van zes weken gaan lopen. Omdat het beroep is ingediend nadat de termijn voor het indienen daarvan is verstreken, is het te laat. Er zijn geen redenen aangevoerd om deze termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank heeft het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 april 2024. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Yesildag.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Bij besluit van 28 februari 2013 heeft het college de bijstandsuitkering van appellant met ingang van 12 september 2011 ingetrokken en de kosten van bijstand over de periode van 12 september 2001 tot en met 31 maart 2012 van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 153.678,10.
1.2.
Bij besluit van 1 december 2015 heeft het college een aanvraag van appellant om bijstand afgewezen.
1.3.
Appellant heeft op 9 april 2013 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 februari 2013 en op 5 januari 2016 tegen het besluit van 1 december 2015, maar het college is bij een besluit van 15 juli 2021 bij de intrekking, terugvordering en afwijzing van de aanvraag om bijstand gebleven (bestreden besluit).
1.4.
De toenmalige gemachtigde van appellant heeft het bestreden besluit op 1 oktober 2021 per e-mail ontvangen en hij heeft op 23 december 2021 daartegen beroep ingesteld. Het beroepschrift is door bij de rechtbank ontvangen op 28 december 2021.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het beroep niet binnen de beroepstermijn is ingediend. De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen dat de toenmalige gemachtigde door zijn handelen te kennen heeft gegeven langs elektronische weg voldoende bereikbaar te zijn. Gelet op de datum van ontvangst per email ving de bezwaartermijn aan op 2 oktober 2021 en eindigde die termijn op 12 november 2021. Het beroepschrift is ontvangen op 28 november 2021 en derhalve niet tijdig ingediend. Er is geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat verzending van het bestreden besluit per e-mail niet voldoet aan de hieraan te stellen eisen. Appellant heeft op geen enkele wijze te kennen gegeven dat hij instemt met toezending van die beslissing per e-mail. Ook heeft appellant het besluit niet per post ontvangen.
4.2.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat die termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van een besluit door toezending of uitreiking daarvan aan een belanghebbende.
4.3.
Niet in geschil is dat de verzendadministratie van het college niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en dat de verzending van het bestreden besluit daardoor niet aannemelijk kan worden gemaakt. Dit betekent dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op 15 juli 2021 is bekendgemaakt door toezending per post.
4.4.
Het besluit is op 1 oktober 2021 per e-mail verzonden aan de toenmalige gemachtigde van appellant.
4.4.1.
Op grond van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan een besluit elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
4.4.2.
In de Memorie van Toelichting bij de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer is opgemerkt dat de enkele bekendheid van een e-mailadres niet zonder meer voldoende is voor het kunnen verzenden van een bericht langs elektronische weg. Uitgangspunt is dat de burger bepaalt in welke vorm het verkeer plaatsvindt indien het bestuursorgaan over beide mogelijkheden beschikt. [1]
4.4.3.
Vaste rechtspraak is dat uit artikel 2:14, eerste lid, van de Awb niet slechts volgt dat de geadresseerde langs elektronische weg voldoende bereikbaar moet zijn, maar ook dat deze duidelijk kenbaar moet hebben gemaakt langs die weg bereikbaar te zijn voor het bericht of de berichten waar het om gaat. Dat een geadresseerde voldoende bereikbaar is langs elektronische weg, kan ook worden afgeleid uit de omstandigheden. [2]
4.4.4.
Volgens het college kan uit de omstandigheden van dit geval worden afgeleid dat appellant voldoende bereikbaar was langs elektronische weg. Daartoe heeft het college erop gewezen dat de toenmalige gemachtigde van appellant zich per e-mailbericht heeft gesteld als gemachtigde, dat per e-mail is gecorrespondeerd over het aanhouden van de hoorzitting, dat de toenmalige gemachtigde per e-mailbericht heeft geïnformeerd naar de uitkomst van de hoorzitting en dat die gemachtigde per e-mailbericht heeft bevestigd op de hoogte te zijn geraakt van het bestreden besluit.
4.4.5.
Tussen het college en de toenmalige gemachtigde is in verband met de besluitvorming in deze zaak weliswaar enkele malen per e-mail gecommuniceerd, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een bestendige e-mailpraktijk waaruit kan worden afgeleid dat de toenmalige gemachtigde langs elektronische weg bereikbaar was voor het ontvangen van besluiten. [3]
4.4.6.
Uit 4.4.5 volgt dat het besluit niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt door het op 1 oktober 2021 per e-mail toe te zenden aan de toenmalige gemachtigde. De rechtbank heeft dit niet onderkend, maar dit betekent niet dat het hoger beroep slaagt. Dit wordt hierna toegelicht.
4.5.
Als een besluit niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, zoals in dit geval, vangt de beroepstermijn van zes weken aan op de dag waarop (de gemachtigde van de) belanghebbende het besluit onder ogen heeft gekregen. [4]
4.5.1.
Niet in geschil is dat het besluit van 15 juli 2021 per e-mailbericht van 1 oktober 2021 is toegezonden aan de toenmalige gemachtigde én daarna door de toenmalige gemachtigde is gelezen. Dat betekent dat de toenmalige gemachtigde op 1 oktober 2021 van de inhoud van het bestreden besluit heeft kennisgenomen. Daarmee is de beroepstermijn op dat moment aangevangen. De termijn om beroep in te stellen, eindigde op 11 november 2021. Door pas op 28 december 2021 beroep in te stellen tegen het bestreden besluit, is de termijn van zes weken ruimschoots overschreden.
4.5.2.
Appellant heeft desgevraagd geen redenen genoemd waarom de termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.5.1 en 4.5.2 volgt dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht – zij het op onjuiste gronden – tot de conclusie is gekomen dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk is wegens termijnoverschrijding. Het hoger beroep slaagt daarom niet en de aangevallen uitspraak moet, gelet op 4.4.6 en 4.5.1 met verbetering van gronden, worden bevestigd.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.G. Okhuizen, in tegenwoordigheid van F. Sporrel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2024.
(getekend) E.C.G. Okhuizen
(getekend) F. Sporrel

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
Een bestuursorgaan kan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2001/02, 28 483, nr. 3, p. 8 e.v.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 14 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO1902, van 24 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3230.
3.Vergelijk de uitspraak ABRvS 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3992.
4.Zie de uitspraken van 8 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2454 en 22 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3685.