ECLI:NL:CRVB:2015:3230

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
24 september 2015
Zaaknummer
14/6973 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens termijnoverschrijding in ambtenarenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam bij het Ministerie van Defensie, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister dat zijn verzoek om wijziging van zijn status in het P&O selfservice systeem had afgewezen. Dit bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding. De appellant had zijn bezwaar te laat ingediend, en de rechtbank had het beroep tegen deze niet-ontvankelijk verklaring ongegrond verklaard.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de minister het besluit van 30 december 2013 op de juiste wijze bekend heeft gemaakt. De appellant had niet voldoende kenbaar gemaakt dat hij langs elektronische weg bereikbaar was, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht. De Raad oordeelde dat de appellant wel degelijk het besluit had ontvangen en dat de bezwaartermijn op de juiste wijze was gestart. De argumenten van de appellant dat hij in verwarring was gebracht door een e-mail van de minister werden verworpen, omdat de minister had aangegeven dat deze e-mail per vergissing was verzonden.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van de appellant afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan.

Uitspraak

14/6973 MAW
Datum uitspraak: 24 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
6 november 2014, 14/5043 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. van Kins hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Van Kins. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. A.J. Verdonk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Appellant heeft tussen 1 januari 2013 en 31 maart 2013 via het elektronische P&O selfservice systeem een wijziging in zijn status aangebracht door aan te geven dat hij met ingang van 4 februari 2013 een eigen huishouding voert. Op 4 november 2013 heeft de minister per e-mail aan appellant verzocht om bewijsstukken toe te zenden waaruit blijkt dat hij een eigen huishouding voert.
1.2.
Naar aanleiding van de door appellant toegestuurde bewijsstukken heeft de minister bij besluit van 30 december 2013 vastgesteld dat de bewijsvoering niet voldeed en ambtshalve in het P&O selfservice systeem ‘eigen huishouding’ gewijzigd in ‘blanco’. Het besluit is per
e-mail van 30 december 2013 aan appellant toegezonden. De minister heeft van appellant per e-mail van 6 januari 2014 een leesbevestiging ontvangen. Door de minister is aan appellant op 6 januari 2014 een e-mail verzonden met de mededeling dat de behandeling van zijn vraag meer tijd vergt dan verwacht. Bij brief van 10 april 2014 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 december 2013. Bij besluit van 12 mei 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant stelt dat het per e-mail van 30 december 2013 verzonden besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, omdat hij niet - zoals is bepaald in artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - kenbaar heeft gemaakt langs elektronische weg voldoende bereikbaar te zijn.
4.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 14 oktober 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO1902) geoordeeld dat uit artikel 2:14, eerste lid, van de Awb niet slechts volgt dat geadresseerde langs elektronische weg voldoende bereikbaar moet zijn, maar ook dat deze duidelijk kenbaar moet hebben gemaakt langs die weg bereikbaar te zijn voor het bericht of de berichten waar het om gaat.
4.3.
De Raad is met de rechtbank en anders dan appellant van oordeel dat appellant duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij langs elektronische weg bereikbaar is en acht daartoe het volgende van belang. De minister heeft onweersproken verklaard dat alle correspondentie met medewerkers over de tegemoetkoming voor woon-werkverkeer per e-mail wordt gevoerd. Het e-mailadres van appellant stond ook in het Peoplesoft systeem bij ‘correspondentie’ vermeld. Appellant had daartoe een vrije keuze en heeft van deze keuzevrijheid gebruik gemaakt door in mei 2014 zijn correspondentieadres te wijzigen. Ook in het voorliggende geval is de correspondentie naar aanleiding van de door appellant elektronisch ingediende aanvraag steeds per e-mail gevoerd. Dit blijkt onder meer uit het feit dat appellant op de e-mail van de minister van 4 november 2013 met het verzoek om bewijsstukken toe te zenden heeft gereageerd en de ontvangst van deze e-mail heeft bevestigd op 5 november 2013. Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat appellant duidelijk kenbaar heeft gemaakt langs elektronische weg voldoende bereikbaar te zijn. Voorts staat vast dat appellant het per
e-mail van 30 december 2013 verzonden besluit heeft ontvangen en daarvan op 6 januari 2014 kennis heeft genomen.
4.4.
Gelet op de overwegingen onder 4.1 tot en met 4.3 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister het besluit van 30 december 2013 op juiste wijze bekend heeft gemaakt. Daarmee is de bezwaartermijn van zes weken op 31 december 2013 aangevangen.
4.5.
Appellant betoogt dat de termijnoverschrijding hem niet kan worden tegengeworpen. Door de ontvangst van de e-mail van 6 januari 2014 met de mededeling dat de behandeling van zijn vraag meer tijd vergt dan verwacht, is hij in verwarring gebracht.
4.6.
Deze beroepsgrond faalt. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze e-mail per vergissing is gestuurd en dat appellant dit had kunnen begrijpen. Appellant had immers geen vraag gesteld. Voor zover dit bij hem tot verwarring leidde, lag het op zijn weg daarover contact op te nemen met de betrokken afdeling. Het komt dan ook voor rekening en risico van appellant dat hij geen actie heeft ondernomen. Van verschoonbaarheid van de te late indiening van het bezwaarschrift is geen sprake.
4.7.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en M.T. Boerlage en
H.O. Kerkmeester als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD