ECLI:NL:CRVB:2018:3685

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
17/392 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring beroep wegens overschrijding termijn voor indienen beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die zich op 12 december 2013 ziek had gemeld, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem geen recht meer gaf op ziekengeld. De rechtbank had het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat de termijn voor het indienen van beroep was overschreden. De appellant stelde dat hij zijn adreswijziging niet tijdig had doorgegeven aan het Uwv, waardoor het bestreden besluit naar zijn oude adres was gestuurd. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn adreswijziging tijdig had doorgegeven en dat de gevolgen hiervan voor zijn rekening kwamen.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat het Uwv het bestreden besluit naar het verkeerde adres had gestuurd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank niet gevolgd kon worden in haar oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk was. De Raad stelde vast dat de termijn voor het indienen van beroep pas aanvangt op de dag waarop de belanghebbende het besluit onder ogen heeft gekregen. De Raad concludeerde dat de appellant op 8 mei 2015 het besluit van 21 april 2015 onder ogen had gekregen, waardoor de termijn voor het indienen van beroep was overschreden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.392 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 november 2016, 15/4358 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 november 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Sarrari, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sarrari. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als heftruckchauffeur/medewerker magazijn. Hij heeft zich op 12 december 2013 ziek gemeld met fysieke klachten en vermoeidheidsklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts
appellant op 23 oktober 2014 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 november 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 9 december 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 11 december 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 april 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
1.3.
Appellant heeft op 23 juni 2015 beroep tegen het bestreden besluit ingesteld bij de
rechtbank.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard in verband met overschrijding van de beroepstermijn. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit op 21 april 2015 is verzonden naar het adres [oude adres ]. Met ingang van 28 maart 2015 stond appellant in de Basisregistratie personen (brp) geregistreerd op zijn nieuwe adres: [nieuwe adres ]. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn adreswijziging tijdig aan het Uwv heeft doorgegeven en dat de gevolgen hiervan voor zijn rekening komen. Bij brief van 24 juni 2015 heeft het Uwv opnieuw het bestreden besluit aan appellant gezonden. In deze brief heeft het Uwv vermeld dat het bestreden besluit niet juist bekend is gemaakt omdat dit besluit is verzonden naar het verkeerde adres van appellant en dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift een dag na de dagtekening van deze brief aanvangt. Over deze brief van
24 juni 2015 heeft de rechtbank overwogen dat het niet ter vrije bepaling aan het Uwv is om te verklaren dat alsnog een nieuwe beroepstermijn zal gelden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij zijn nieuwe adres aan het Uwv heeft doorgegeven en dat het Uwv het bestreden besluit naar het verkeerde adres heeft gestuurd. Hij heeft verwezen naar een WW-betaalspecificatie van 21 april 2015, waarop zijn nieuwe adres is vermeld. Appellant heeft verzocht om toekenning van een ZW-uitkering vanaf
12 januari 2015, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank wordt niet gevolgd in haar oordeel dat het beroep van appellant
niet-ontvankelijk is.
4.2.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. In artikel 6:8 van de Awb is bepaald dat die termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 3:41 van de Awb geschiedt de bekendmaking van een besluit door toezending of uitreiking daarvan aan een belanghebbende.
4.3.
Het Uwv heeft ter zitting te kennen gegeven dat het besluit van 21 april 2015 niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, omdat dit besluit niet is verzonden naar het juiste brp-adres, terwijl bij het Uwv bekend was wat laatstgenoemd adres was. Het Uwv heeft zijn standpunt dat het beroep te laat is ingediend niettemin gehandhaafd, onder verwijzing naar een telefonisch contact van appellant op 8 mei 2015 met het klantencontactcentrum van het Uwv. Hieruit heeft het Uwv afgeleid dat appellant op dat moment bekend was met het bestreden besluit, omdat hij het bestreden besluit had ontvangen.
4.4.
Indien een besluit niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, vangt in een geval als dit de beroepstermijn pas aan op de dag waarop de belanghebbende het besluit onder ogen heeft gekregen dan wel op de dag waarop het besluit of een kopie daarvan na doorzending of herhaalde toezending door de belanghebbende is ontvangen op zijn actuele adres (zie het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3985).
4.5.
Appellant heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat hij op zijn oude adres de post heeft opgehaald en toen telefonisch contact heeft gehad met iemand van het Uwv. Uit een telefoonrapport van het Uwv van 8 mei 2015 blijkt dat appellant op die dag een telefoongesprek heeft gevoerd met een medewerkster van het Uwv. Daarbij heeft hij gemeld dat de beslissing op bezwaar naar zijn oude adres is gestuurd en dat hij deze beslissing daardoor twee weken later heeft ontvangen. Hij heeft vervolgens gevraagd welke consequenties zijn verbonden aan de omstandigheid dat inmiddels een deel van de beroepstermijn is verstreken, maar op die vraag in het betreffende gesprek geen antwoord gekregen. De advocaat van appellant heeft op 16 juni 2015 telefonisch bij het Uwv navraag gedaan of de beroepstermijn is opgeschoven wegens verkeerde adressering van de beslissing op bezwaar. Daarop is hem meegedeeld dat dat ter beoordeling is van de rechtbank.
Vervolgens is op 23 juni 2015 digitaal beroep ingesteld, waarbij een afschrift van de beslissing op bezwaar is overgelegd. Het beroep is dus ingesteld voordat appellant de onder
2 genoemde aangetekende brief van het Uwv van 24 juni 2015 met bijgevoegde kopie van de beslissing op bezwaar heeft ontvangen. Uit dit samenstel van gegevens wordt afgeleid dat appellant op 8 mei 2015 het besluit van 21 april 2015 onder ogen heeft gekregen. Gelet op wat onder 4.3 is overwogen is hiermee komen vast te staan dat de termijn voor het instellen van beroep is overschreden.
4.6.
Dat het Uwv de beslissing op bezwaar eerst naar het oude adres van appellant heeft gestuurd maakt niet dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat appellant in verzuim is geweest. Dat het Uwv met een aangetekende brief van 24 juni 2015 een kopie van de beslissing op bezwaar heeft gestuurd naar het juiste adres van appellant kan niet leiden tot een ander oordeel, omdat appellant inmiddels beroep had ingesteld. Voorafgaand aan het moment waarop appellant het beroepschrift heeft ingediend zijn geen uitlatingen gedaan door het Uwv waaraan appellant enig rechtens te honoreren vertrouwen kon ontlenen.
4.7.
Uit wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.6 volgt dat de rechtbank het beroep terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak komt daarom, met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, is voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade geen grond.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2018.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) H. Achtot
JvC