Deze zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een Europese gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De aanvraag werd afgewezen op basis van medische adviezen van de GGD, waartegen de betrokkene in beroep ging. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, omdat het college de afwijzing niet op een deugdelijke manier had onderbouwd. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college niet voldoende had aangetoond dat de medische adviezen van de GGD zorgvuldig waren opgesteld en dat de conclusies niet inzichtelijk waren. De Raad benadrukte dat het college zijn vergewisplicht had geschonden door blindelings op de adviezen van de GGD af te gaan zonder zelf de nodige verificatie uit te voeren. De Raad heeft het hoger beroep van het college verworpen en het beroep van de betrokkene tegen het tweede bestreden besluit gegrond verklaard, met de opdracht aan het college om een nieuwe beslissing te nemen op basis van een adequaat advies.