ECLI:NL:CRVB:2024:1116
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op grond van niet voltooide wachttijd
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv stelde vast dat zij de wettelijke wachttijd van 104 weken niet had volbracht, omdat zij per 20 januari 2014 hersteld was verklaard. Appellante was van mening dat het Uwv niet voldoende had onderzocht of de wachttijd was volgemaakt, maar de Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering had toegekend.
Het procesverloop begon met een hoger beroep ingesteld door mr. L.A. Alderlieste, advocaat van appellante. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 23 april 2024, waar appellante aanwezig was met haar advocaat en het Uwv vertegenwoordigd was door J.C. Geldof. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische onderzoeken en de hersteldverklaring van appellante. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak.
De Raad concludeerde dat appellante niet met objectieve medische gegevens had aangetoond dat zij de wachttijd had volbracht. De argumenten van appellante in hoger beroep, waaronder de verzoeken om benoeming van een onafhankelijk deskundige, werden niet gevolgd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de weigering van het Uwv om een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.