Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
(zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en
27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om terug te komen van een eerder besluit van 19 maart 2012, waarin de aanvraag voor een Wajong-uitkering werd afgewezen. Appellante stelde dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging van het besluit rechtvaardigden. De Raad oordeelde echter dat de door appellante aangedragen omstandigheden, die voornamelijk betrekking hadden op de redenen waarom zij in 2012 geen rechtsmiddel had aangewend, geen nieuwe feiten of omstandigheden opleverden zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om terug te komen van de eerdere weigering van de Wajong-uitkering. Appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.