ECLI:NL:CRVB:2024:1113

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
23/1202 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van het besluit tot weigering Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om terug te komen van een eerder besluit van 19 maart 2012, waarin de aanvraag voor een Wajong-uitkering werd afgewezen. Appellante stelde dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging van het besluit rechtvaardigden. De Raad oordeelde echter dat de door appellante aangedragen omstandigheden, die voornamelijk betrekking hadden op de redenen waarom zij in 2012 geen rechtsmiddel had aangewend, geen nieuwe feiten of omstandigheden opleverden zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om terug te komen van de eerdere weigering van de Wajong-uitkering. Appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

23/1202 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
3 maart 2023, 22/4042 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 juni 2024

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd terug te komen van het besluit van 19 maart 2012 waarbij is geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Volgens appellante is sprake van nova en heeft het Uwv geen rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden waarmee zij te maken had in het verleden. Om die reden dient zij in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd terug te komen van de weigering een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Gümüs-Genc, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 april 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gümüs-Genc en vergezeld door haar partner en broer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1976, heeft met een door het Uwv op 6 maart 2012 ontvangen formulier een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna het Uwv bij besluit van 19 maart 2012 de aanvraag van appellante heeft afgewezen. Het Uwv heeft appellante meegedeeld dat zij van 1995 tot 2002 heeft gewerkt bij [bedrijf] te [vestigingsplaats] , waarbij zij zodanig heeft gefunctioneerd, dat gesteld kan worden dat zij bij voortduring ten minste 75% van het maatmaninkomen heeft kunnen verdienen. Appellante heeft derhalve geen recht op een Wajong-uitkering. Tegen het besluit van 19 maart 2012 heeft appellante geen rechtsmiddel ingediend.
1.2.
Op 19 oktober 2021 heeft appellante opnieuw een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend voor een Wajong-uitkering vanwege beperkingen van haar achttiende jaar. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Bij besluit van
16 februari 2022 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van het besluit van
19 maart 2012. Volgens de verzekeringsarts heeft er geen nieuwe medische informatie in de aanvraag van appellante gestaan.
1.3.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Bij het besluit van 19 juli 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is geen sprake van nieuwe medische feiten of omstandigheden om terug te komen van het besluit van 19 maart 2012.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv in het bestreden besluit te kennen heeft gegeven dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Het Uwv heeft het bestreden besluit niet in volle omvang heroverwogen. De aanvraag van appellante voor een Wajong-uitkering is dus afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.1.
De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat appellante in haar aanvraag van 19 oktober 2021 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld. De verzekeringsartsen hebben geconcludeerd dat appellante geen relevante gegevens heeft aangedragen over de voor de Wajong relevante periode van september 1994 tot september 1999. Ter zitting is dit ook door de gemachtigde van appellante erkend. Omdat de aanvraag meer dan 27 jaar na de achttiende verjaardag is ingediend, komt het nadeel dat de medische situatie op de dag dat zij achttien jaar is geworden, of in de andere door appellante genoemde periodes, niet meer met zekerheid is vast te stellen voor rekening en risico van appellante. De omstandigheden die appellante heeft aangedragen en die (voornamelijk) zien op de reden waarom er in 2012 geen rechtsmiddel is aangewend tegen de weigering van de Wajong-uitkering leveren geen nieuwe feiten of omstandigheden op, zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Er is geen grondslag voor het standpunt van appellante dat het Uwv, ondanks het niet aandragen van nieuwe feiten en omstandigheden, onderzoek had moeten doen naar de situatie van appellante. De rechtbank is niet gebleken dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft in hoger beroep – kort samengevat – aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv geen rekening hebben gehouden met de bijzondere omstandigheden waarmee zij te maken had in het verleden. Zij heeft in de eerdere procedures uitvoerig aan de orde gebracht dat zij reeds voor haar achttiende verjaardag kampte met fysieke en psychische klachten en beperkingen en met welke klachten en beperkingen zij nog steeds kampt. Zij heeft zich onttrokken aan zorg en ondanks dat haar familieleden haar hebben verzocht met een behandeling te starten, heeft zij hieraan geen gehoor gegeven. Zij beschikt derhalve niet over medische stukken met betrekking tot de periode dat zij niet behandeld kon worden omdat zij geen realiteitsbesef had. Volgens appellante had het dan ook op de weg van het Uwv gelegen om aan de hand van de bijzondere omstandigheden alsnog terug te komen van het besluit van 19 maart 2012.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om niet terug te komen van de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van
19 maart 2012 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is
(zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en
27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.2.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld en overtuigend gemotiveerd dat de omstandigheden die appellante heeft aangedragen en die (voornamelijk) zien op de reden waarom er in 2012 geen rechtsmiddel is aangewend tegen de weigering van de Wajong-uitkering geen nieuwe feiten of omstandigheden opleveren, zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Deze overwegingen worden onderschreven. Aangesloten wordt verder bij het oordeel van de rechtbank dat in wat appellante heeft aangevoerd geen grond is gelegen om te oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) S. Pouw