4.2.De wettelijke regeling rond toekenning, die is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, houdt op hoofdlijnen het volgende in. Studiefinanciering wordt op aanvraag toegekend. De aanvraag kan betrekking hebben op de componenten basisbeurs, lening, aanvullende beurs en reisvoorziening, of een (willekeurige) combinatie hiervan. Als de aanvraag is ingediend vóór 1 november van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de studiefinanciering betrekking heeft, moet vóór 31 december van dat voorafgaande jaar op die aanvraag zijn beslist. Als de aanvraag is ingediend na 1 november, dan moet daarop binnen 8 weken na indiening van de aanvraag worden beslist. Deze beslistermijnen gelden zowel voor de initiële aanvraag als voor (eventuele) vervolgaanvragen of herhaalde aanvragen.
4.3.1.Een aanvraag leidt tot een toekenning, indien (en zolang) aan de (basis)voorwaarden (nationaliteit, leeftijd en onderwijssoort) wordt voldaan en de maximale duur van de toekenning nog niet is bereikt. In dat geval wordt de aanvraag toegewezen en wordt studiefinanciering toegekend per studiefinancieringstijdvak. Desgewenst vindt de toekenning plaats met terugwerkende kracht tot aan het begin van het studiejaar. Op dit punt geldt een uitzondering voor de reisvoorziening; de aanvraag voor de reisvoorziening heeft naar haar aard betrekking op de toekomst en artikel 3.21, vierde lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat die niet voor het verleden wordt toegekend. Wordt niet aan (een van) de voorwaarden voldaan, dan wordt de aanvraag afgewezen (‘niet toegekend'). Zijn voor toekenning meer gegevens nodig dan overgelegd, dan wordt de beslissing opgeschort (‘nog geen beslissing genomen’).
4.3.2.De toekenning wordt, in beginsel tot aan de verwachte einddatum van de studie, (automatisch) gecontinueerd zolang de student aan de voorwaarden blijft voldoen, behalve als de toekenning op verzoek van de student wordt beëindigd of onderbroken. Dit betekent dat zogeheten prolongatiebesluiten worden genomen indien, en voor zover, de aanvraag in het eerdere studiefinancieringstijdvak heeft geleid tot een toekenning. In verband hiermee wordt in de praktijk in oktober of november van het lopende kalenderjaar een prolongatiebesluit genomen over het volgende kalenderjaar ten aanzien van die componenten studiefinanciering die in het eerdere studiefinancieringstijdvak zijn toegekend.
4.4.1.Voor migrerende EU-studenten vindt toekenning op vergelijkbare wijze plaats, zij het dat zij, anders dan Nederlandse studenten, bij hun aanvraag bewijsstukken (arbeidsovereenkomst, loonstroken en rekeningafschriften) over moeten leggen waaruit blijkt dat zij als migrerend werknemer te beschouwen zijn. De toekenning wordt bovendien veelal in tijd beperkt, (mede) afhankelijk van de arbeidsovereenkomst die wordt overgelegd. In zijn uitspraak van 14 april 2023 heeft de Raad overwogen, voor zover hier van belang, dat het bekorten van de toekenning aan een migrerend werknemer tot een periode van minder dan drie maanden, enkel vanwege de looptijd van diens arbeidsovereenkomst, hem voor de student onnodig bezwarend voorkomt. In die uitspraak is verder overwogen dat de Raad zich kan verenigen met een systeem waarbij toekenningen over een of meer studiefinancieringstijdvakken in beginsel (telkens) betrekking hebben op een periode van maximaal zes maanden of voor de looptijd van de overgelegde arbeidsovereenkomst. Heeft die arbeidsovereenkomst een looptijd van drie maanden of minder, dan wordt een toekenning voor drie maanden passend geacht, tenzij er een andere concrete aanleiding is de toekenning te beperken tot een kortere periode.
4.4.2.De toekenning wordt na afloop van een periode waarop deze betrekking heeft gecontroleerd om te bezien of de student aan de voorwaarden voldoet. Een lopende toekenning wordt gecontinueerd als na overlegging van loonstroken en rekeningafschriften en, zo nodig, een nieuwe arbeidsovereenkomst, blijkt dat ook voor de toekomst aan de voorwaarden wordt voldaan.
4.4.3.Om onduidelijkheid bij de student te voorkomen is van groot belang dat uit de besluiten van de minister duidelijk blijkt op welke componenten van studiefinanciering en op welke tijdvakken deze betrekking hebben. Per component en per tijdvak moet expliciet in het besluit worden opgenomen of sprake is van een toekenning, dan wel van een afwijzing, dan wel nog geen besluit kan worden genomen omdat nog nadere gegevens nodig zijn. In dat laatste geval moet een termijn worden gegeven waarbinnen de student de gegevens kan verstrekken. Na ommekomst van die termijn kan, bij ontbreken van die gegevens, een afwijzend besluit voor het betreffende tijdvak worden genomen.
Nieuwe of herhaalde aanvraag / het aanwenden van rechtsmiddelen
4.5.1.Als een aanvraag geheel of gedeeltelijk is afgewezen, dan kan daartegen bezwaar worden gemaakt. In dat geval kan bijvoorbeeld worden aangevoerd dat de minister er ten onrechte van is uitgegaan dat de student in (een deel van) het studiefinancieringstijdvak waarop het besluit betrekking heeft, niet aan alle toekenningsvoorwaarden voldeed. Daarbij kunnen (nieuwe) bewijsstukken worden overgelegd. Blijkt de afwijzing onterecht, dan herleeft de aanvraag en kan dus aan de student niet worden tegengeworpen dat hij voor een volgende periode geen nieuwe aanvraag heeft ingediend.
4.5.2.Wordt geen bezwaar gemaakt, dan kan niettemin op een later moment een herhaalde aanvraag worden ingediend. Een herhaalde aanvraag ziet op dezelfde periode als waarop een eerdere aanvraag betrekking had. Op dergelijke aanvragen is het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb van toepassing. Een student is daarom gehouden bij zo’n aanvraag nieuwe feiten aan te voeren of te wijzen op veranderde omstandigheden. In de praktijk verstaat de minister onder nieuwe gegevens ook gegevens die niet eerder bij de minister bekend waren. De minister voert verder het beleid dat een herhaalde aanvraag die betrekking heeft op een studiefinancieringstijdvak dat is verstreken, gedeeltelijk in afwijking van artikel 3.21, derde lid, van de Wsf 2000 inhoudelijk wordt beoordeeld als deze wordt ingediend vóór 1 april van het volgende kalenderjaar. Wordt de aanvraag als hiervoor bedoeld gedaan na 1 april en zijn er geen nieuwe gegevens, dan moet de minister niettemin beoordelen of handhaving van de eerdere afwijzing evident onredelijk is.
4.5.3.Ook kan op een later moment voor een nieuwe toekenning over een tijdvak waarop de afwijzing geen betrekking heeft, een nieuwe aanvraag worden ingediend. In een dergelijk geval is van een herhaalde aanvraag geen sprake. Ook na een beëindiging, of na een onderbreking op initiatief van de student, is voor een nieuwe toekenning een nieuwe aanvraag vereist.
4.5.4.Als de minister niet op tijd op (een deel van) een aanvraag heeft beslist, kan beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing. In normale gevallen moet daaraan een ingebrekestelling voorafgaan.
De besluitvorming in het voorliggende geval
4.6.1.In het besluit van 28 september 2021 is de aanvraag van appellante over een periode van zeven maanden beoordeeld (juli tot en met december 2021) en daarover is aan appellante conform haar aanvraag studiefinanciering toegekend. In het besluit van 12 oktober 2021 is vervolgens op basis van de op dat moment bekende gegevens over de maand januari 2022 studiefinanciering toegekend. De aangevraagde lening over de periode februari tot en met december 2022 is afgewezen. Deze toekenningen en de afwijzing passen binnen het in de onder 4.4.1 genoemde uitspraak neergelegde systeem. Dat de minister over het gehele jaar 2022, of tot aan het eind van het studiejaar 2021/2022 studiefinanciering had moeten toekennen, volgt niet uit de gegevens die appellante op dat moment had overgelegd en het systeem zoals hierboven omschreven.
4.6.2.Het besluit van 12 oktober 2021 bevat geen beslissing over de aanvullende beurs en de reisvoorziening. Toen appellante de minister op 11 november 2021 met betrekking tot de besluitvorming over de reisvoorziening in gebreke stelde, was de termijn voor het nemen van een beslissing daarover nog niet verstreken. Dat betekent dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend en dat die alleen al daarom niet kan leiden tot verbeurte van een dwangsom. Met het besluit van 15 november 2021 heeft de minister vervolgens de beslissing over de aanvullende beurs, de lening en de reisvoorziening over de periode februari tot en met december 2022 opgeschort. Daaruit kan worden afgeleid dat de minister ten tijde van het nemen van dat besluit voor toekenning over die laatste periode meer gegevens nodig had. De inhoudelijke beslissing van 12 januari 2022 bevat de toekenning van de lening (februari tot en met mei 2022) en de reisvoorziening (februari tot en met juli 2022). Deze besluitvorming betreft de componenten van studiefinanciering die de minister op dat moment kon beoordelen en is in overeenstemming met het systeem van toekenning zoals beschreven onder 4.2 tot en met 4.4.2.
4.6.3.Dat binnen de door de minister gevolgde werkwijze geen ruimte zou bestaan om beslissingen af te dwingen, zoals appellante lijkt te hebben betoogd, is niet juist. Dit volgt uit 4.5.1 tot en met 4.5.4.