ECLI:NL:CRVB:2024:1058
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering en verzoek om herziening van besluit
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uwv om hem een Wajong-uitkering toe te kennen. Het Uwv had eerder, op 12 september 2019, de aanvraag van appellant afgewezen op basis van de conclusie dat hij arbeidsvermogen had. Appellant heeft geprobeerd terug te komen op dit besluit, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beslissing konden onderbouwen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant niet accepteerde. Tijdens de zitting op 10 april 2024 heeft de Raad de zaak behandeld, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M.J.E.M. Edelmann, en het Uwv door mr. G.A. Vermeijden.
De Raad heeft vastgesteld dat de eerdere afwijzing van de Wajong-aanvraag op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Appellant, geboren in 2001, heeft een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat hij arbeidsvermogen had. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen arbeidsvermogen heeft en dat eerdere stages niet succesvol zijn verlopen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv het verzoek om herziening van het besluit van 2019 mocht afwijzen. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding is om de eerdere beslissing te herzien. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.