ECLI:NL:CRVB:2024:1001

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
22/3857 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van tijdelijk arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante, geboren op [geboortedatum] 2002, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij op de dag dat zij achttien jaar werd, duurzaam geen arbeidsvermogen had. Het Uwv had echter geconcludeerd dat appellante op dat moment weliswaar geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. De rechtbank Limburg had het bezwaar van appellante tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

Tijdens de zitting op 10 april 2024 heeft de Raad de zaak behandeld, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken, en het Uwv door A.H.G. Boelen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische rapporten en de argumenten van beide partijen. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante niet duurzaam was, en dat er geen nieuwe gronden waren aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat appellante geen recht had op een Wajong-uitkering, omdat de situatie van het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsvermogen en de rol van medische rapporten in dit proces.

Uitspraak

22/3857 WAJONG
Datum uitspraak: 16 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 november 2022, 21/3245 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [geboortedatum] 2020 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding gedaan
.Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 april 2024. Voor appellante is mr. Dassen-Vranken verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft met een door het Uwv op 29 maart 2021 ontvangen formulier een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat zij een gedragsstoornis en hechtingsstoornis heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van Mondriaan, instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 9 juli 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een
Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 2 november 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv in voldoende mate heeft gemotiveerd dat ten tijde van de achttiende verjaardag van appellante (nog) geen sprake was van het duurzaam ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat de rapporten van de verzekeringsartsen op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies uit deze rapporten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsartsen onjuist is. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie dat appellante vier uur per dag belastbaar is en ook ten minste één uur aaneengesloten kan werken. Door appellante is ook niet onderbouwd waarom zij dit niet zou kunnen, behoudens een algemene verwijzing naar haar klachten. De stelling van appellante dat langdurige begeleiding en behandeling geen serieus resultaat hebben opgeleverd in het verleden, leidt niet op voorhand tot het oordeel dat begeleiding en behandeling in de toekomst óók geen resultaat zullen hebben. Bovendien is gebleken dat de behandeling in het verleden, zoals genoemd door de verzekeringsartsen, wel een positief effect op appellante heeft gehad. In het rapport van Mondriaan van 28 december 2018 staat als conclusie dat er voldoende effect zichtbaar lijkt van de behandelingen en dat de positieve effecten vooral thuis en op school zichtbaar zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft concrete behandelmogelijkheden voor appellante genoemd, zoals de mogelijkheid van deeltijdbehandeling met brede multidisciplinaire programma’s voor ernstige psychiatrische stoornissen. Daarbij is ook aangegeven welke invloed daarvan op de ontbrekende arbeidsmogelijkheden valt te verwachten. De rechtbank heeft gewezen op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarin deze optekent dat er geen belemmerende factoren zijn om een behandeling bij Mondriaan te ondergaan, anders dan een (tijdelijk) gebrek aan motivatie. Appellante heeft hier verder niets tegen in gebracht waardoor de rechtbank geen reden heeft om hieraan te twijfelen.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft herhaald dat zij aan geen van de criteria voor arbeidsvermogen voldoet en dat gezien de ernst van de problematiek, de mislukte behandelingen in het verleden en haar blokkade om daar iets aan te doen, het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. Verder stelt appellante dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat het Uwv geen deskundige psychiater heeft aangewezen. Appellante verzoekt de Raad een deskundige te benoemen. Tot slot heeft appellante verzocht om een schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Niet in geschil is dat appellante op 3 juni 2020 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat zij voldoet aan de voorwaarde dat zij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.2.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden.
4.3.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. De Raad voegt daar aan toe dat ter zitting is gebleken dat appellante inmiddels vanaf juni 2023 structureel werkzaam is. Nu de Raad, evenals de rechtbank, geen aanleiding ziet voor twijfel aan de het medisch oordeel van het Uwv, bestaat geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.5.
Gelet op 4.4 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante op 3 juni 2020 niet duurzaam was en appellante daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. In het voorgaande ligt besloten, dat het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D.S. de Vries en A.M. Rentema-Westerhof als leden in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) L.B. Vrugt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33161, nr. 3 onder 5.1.