ECLI:NL:CRVB:2023:962
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 24 januari 2018 ziek meldde met psychische klachten, had eerder een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 25 oktober 2019 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank Den Haag verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen sprake was van een objectief medisch vast te stellen ziekte of gebrek. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de FML correct was vastgesteld. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat appellant in staat was om de aan hem voorgehouden functies te verrichten.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om verdergaande beperkingen op te nemen in de FML en dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.