ECLI:NL:CRVB:2023:960
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van het Uwv om terug te komen op het besluit van 20 november 1996 inzake WAO-dagloon
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen op het besluit van 20 november 1996, waarin het WAO-dagloon van appellant werd vastgesteld. Appellant, die sinds 1996 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt, heeft verzocht om herziening van het dagloon, omdat hij meent dat het bedrag aan onregelmatigheidstoeslag (ORT) dat in de berekening is meegenomen te laag is vastgesteld. Het Uwv heeft in eerdere besluiten, waaronder een besluit van 17 april 2019, aangegeven dat het niet mogelijk is om terug te komen op het oorspronkelijke besluit, omdat de informatie die ten grondslag lag aan de dagloonvaststelling niet meer beschikbaar is. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het dagloon onjuist is vastgesteld.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het Uwv het dagloon te laag heeft vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Uwv het verzoek van appellant inhoudelijk heeft beoordeeld. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het WAO-dagloon reeds in 1997 naar aanleiding van de ORT is aangepast. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.766,50 bedragen, en moet het Uwv het griffierecht vergoeden.