ECLI:NL:CRVB:2023:944

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
22/2782 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en medisch onderzoek

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die zich op 26 september 2019 ziek meldde met rugklachten, ontving aanvankelijk ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv concludeerde echter dat zij met ingang van 20 december 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na een herbeoordeling van haar belastbaarheid.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar chronische pijnklachten en psychische klachten, en dat er ten onrechte geen arbeidsduurbeperking was opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere oordelen, waarbij werd gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening had gehouden met de medische situatie van appellante en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren.

De Raad concludeerde dat de gronden van appellante in hoger beroep niet slagen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden de zaak beoordeelden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.

Uitspraak

22.2782 ZW

Datum uitspraak: 17 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 juli 2022, 21/3173 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Heek hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Heek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerkster. Op 26 september 2019 heeft zij zich ziek gemeld met rugklachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts in dienst van het Uwv appellante op 28 augustus 2020 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 augustus 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 94,69% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 19 november 2020 vastgesteld dat appellante met ingang van 20 december 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 juli 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid aan te vullen en heeft een FML van 24 juni 2021 opgesteld. Deze gewijzigde belastbaarheid heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanleiding gegeven om één primair geselecteerde functie te verwerpen. Dit heeft echter geen gevolgen voor de uitkomst van de berekening van de theoretische verdiencapaciteit.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het medisch onderzoek op onvoldoende zorgvuldige of volledige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsartsen hebben appellante in persoon gezien en alle beschikbare medische informatie bij hun beoordeling betrokken. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellante per datum in geding onjuist heeft ingeschat. In de FML zijn fysieke beperkingen opgenomen zodat zwaardere rug- en beenbelasting wordt voorkomen en appellante alleen fysiek licht belastbaar is geacht. Daarbij is staan en lopen in de FML samen gemaximeerd tot ongeveer vier uur. Daarmee is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in ruim voldoende mate rekening gehouden met de verminderde rug- en beenbelasting in relatie tot wat objectief medisch bij appellante is vastgesteld. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ter voorkoming van te zware mentale belasting verschillende psychische beperkingen toegevoegd aan de FML. Appellante heeft volgens de rechtbank geen medische stukken ingebracht die onderbouwen dat het Uwv haar lichamelijke en psychische klachten heeft onderschat en dat er zwaardere beperkingen dienen te worden aangenomen, waaronder een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat hiervoor geen aanleiding bestaat omdat geen sprake is van verminderde beschikbaarheid als gevolg van een intensieve behandeling, er geen overmatige slaap- of rustbehoefte vanuit ziekte of gebrek is en er geen preventieve indicatie aan de orde is. De rechtbank heeft dit gevolgd en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en beperkingen die zij heeft door chronische pijnklachten als gevolg van ischiasneuralgie. Volgens appellante is ten onrechte geen arbeidsduurbeperking opgenomen in de FML, terwijl de chronische pijnklachten en het verstoorde slaapritme veel energie kosten. Ook heeft het Uwv volgens appellante de ernst van haar psychische klachten onderschat. Als gevolg van haar chronische pijnklachten en haar psychische klachten kan zij de voor haar geselecteerde functies niet verrichten. In de functie van inpakker is volgens appellante ook sprake van een ontoelaatbare relativering van haar belastbaarheid, omdat in die functie lopen en staan structureel meer dan vier uur bedraagt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daar wordt nog het volgende aan toegevoegd.
4.3.
Het standpunt van appellante dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en beperkingen, vindt geen bevestiging in de zich in het dossier bevindende en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar bij de beoordeling betrokken medische informatie. Deze arts heeft, zoals ook de rechtbank terecht heeft overwogen, in het rapport van 24 juni 2021 op een inzichtelijke wijze uiteengezet dat geen aanleiding bestaat voor een urenbeperking. Ook blijkt uit dit rapport dat inzichtelijk rekening is gehouden met appellantes psychische klachten, nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep enkele psychische beperkingen aan de FML heeft toegevoegd ter voorkoming van te zware mentale belasting. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee een onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante op de datum in geding, heeft zij ook in hoger beroep niet met nadere medische informatie onderbouwd. Dit betekent dat geen twijfel bestaat aan de in de FML van 24 juni 2021 vastgelegde beperkingen.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 juni 2022 op een begrijpelijke wijze is gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante in de functie van inpakker niet wordt overschreden. Daarbij is verwezen naar de FML waarop het volgende is aangegeven: “Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, is een incidentele piekbelasting of structureel marginaal hogere belasting eveneens mogelijk boven zowel de referentiewaarde als de aangenomen beperkte functionele mogelijkheden.” Ondanks dat de cumulatieve duur van staan en lopen met 17 minuten per dag wordt overschreden in de functie van inpakker, wordt deze overschrijding als een structureel marginaal hogere belasting beschouwd zodat deze functie voor appellante geschikt is te achten. Appellante heeft niet met medische gegevens aannemelijk gemaakt dat deze marginaal hogere belasting haar belastbaarheid te boven gaat.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling als voorzitter en C.F.E. van Olden-Smit en J.D. Streefkerk als leden, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) C.G. van Straalen