ECLI:NL:CRVB:2023:944
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en medisch onderzoek
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die zich op 26 september 2019 ziek meldde met rugklachten, ontving aanvankelijk ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv concludeerde echter dat zij met ingang van 20 december 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na een herbeoordeling van haar belastbaarheid.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar chronische pijnklachten en psychische klachten, en dat er ten onrechte geen arbeidsduurbeperking was opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere oordelen, waarbij werd gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening had gehouden met de medische situatie van appellante en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren.
De Raad concludeerde dat de gronden van appellante in hoger beroep niet slagen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden de zaak beoordeelden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.