ECLI:NL:CRVB:2023:923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
22/1248 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging IVA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de IVA-uitkering van appellant. Appellant, die zich sinds 2006 ziekmeldde vanwege lichamelijke en psychische klachten, had aanvankelijk een WGA-uitkering ontvangen die later werd omgezet naar een IVA-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 14 januari 2019, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde de beëindiging van de uitkering na een herbeoordeling.

De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond. Appellant voerde aan dat er geen aanleiding was voor een herbeoordeling en dat hij niet goed was gehoord door de deskundige. De rechtbank benoemde een onafhankelijke psychiater, J.K. van der Veer, die concludeerde dat appellant geen psychiatrische stoornis had die zijn klachten verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan appellant waren voorgehouden, medisch geschikt waren.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren en voerde hij aan dat hij had mogen vertrouwen op zijn blokkeringsrecht. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het rapport van de deskundige had gevolgd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de deskundige. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing van het Uwv om de IVA-uitkering te beëindigen werd daarmee bevestigd.

Uitspraak

22.1248 WIA

Datum uitspraak: 6 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 maart 2022, 19/4386 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. V.Y. Jokhan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als opruimer in de bouw, heeft zich wegens lichamelijke en psychische klachten op 11 januari 2006 ziekgemeld vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet. Aan appellant is met ingang van 10 januari 2008 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
Met ingang van 3 april 2014 is deze uitkering omgezet naar een IVA-uitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 13 november 2018 heeft het Uwv de IVA-uitkering van appellant met ingang van 14 januari 2019 beëindigd, omdat hij vanaf dat moment minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de verzekeringsarts vastgelegde belastbaarheid aangepast en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 juni 2019 opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens, met inachtneming van de gewijzigde belastbaarheid van appellant, geconcludeerd dat de door de arbeidsdeskundige aan appellant voorgehouden functies niet voor appellant geschikt zijn. Appellant is daarom per 14 januari 2019 voor 100% arbeidsongeschikt verklaard en zijn IVA-uitkering is per die datum voortgezet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nieuwe functies geselecteerd en heeft op basis van die functies de mate van arbeidsongeschiktheid ook op minder dan 35% berekend. Bij besluit van 29 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard en de
IVA-uitkering alsnog met ingang van 14 oktober 2019 beëindigd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het betoog van appellant dat er geen enkele aanleiding bestond om een onderzoek naar zijn uitkering in te stellen, niet kan slagen. Volgens de rechtbank kan het Uwv op ieder moment een herbeoordeling verrichten. Dat deze herbeoordeling is ingegeven door een andere afdeling, naar aanleiding van een fraudemelding, doet daaraan niet af. De rechtbank heeft aanleiding gezien om onafhankelijk deskundige psychiater J.K. van der Veer te benoemen die op 30 november 2020 rapport heeft uitgebracht. Van dit rapport maken tevens deel uit de resultaten van een bij appellant afgenomen neuropsychologisch onderzoek door klinisch psycholoog J.F.M. de Jonghe. Volgens de rechtbank is het inzage- en blokkeringsrecht, waar appellant een beroep op heeft gedaan, niet van toepassing in zaken op het terrein van de sociale zekerheid voor zover het gaat om wetten genoemd in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie en werk en inkomen. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar artikel 8.2 van de Leidraad medisch deskundigen in bestuursrechtelijke zaken (Leidraad). Dit geldt ook voor deskundigen die in geschillen bij de uitvoering van deze wet door een rechter worden ingeschakeld. Deskundige Van der Veer heeft geen psychiatrische stoornis kunnen vaststellen die een verklaring vormt voor het gedrag en de klachten van appellant. Volgens Van der Veer is het aannemelijk dat dit ook gold op de datum in geding, 14 oktober 2019. Omdat het rapport van Van der Veer volgens de rechtbank blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek, de bevindingen nauwkeurig zijn weergegeven en het rapport inzichtelijk en consistent is, heeft de rechtbank op grond van vaste rechtspraak de conclusies van
Van der Veer gevolgd. Uitgaande van de juistheid van de FML is volgens de rechtbank niet gebleken dat appellant de werkzaamheden die horen bij de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies niet zou kunnen verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 17 oktober 2019 en 17 januari 2022 op het punt van de taalbarrière nader toegelicht dat appellant wel enige beheersing van het Nederlands bezit en dat aan de functies geen grote eisen worden gesteld op dat gebied, en ook niet aan het computergebruik. De rechtbank heeft deze toelichting navolgbaar geacht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij nog een IVA-uitkering had gehad als geen fraudeonderzoek had plaatsgevonden. Voorts stelt appellant dat hij had mogen vertrouwen op het feit dat hij in het deskundigenrapport nadrukkelijk is gewezen op zijn blokkeringsrecht. Ook heeft de rechtbank volgens appellant in het geheel niet gemotiveerd waarom er geen aanknopingspunten zouden zijn om de betrouwbaarheid van het rapport van de deskundige in twijfel te trekken. Appellant is onvoldoende gehoord door de deskundige en hij betwist dan ook de inhoud van het expertiserapport. Volgens appellant is zijn medische situatie onveranderd, ook per datum in geding, waarbij sprake is van een classificeerbare psychiatrische stoornis. Daarvoor heeft appellant verwezen naar de in hoger beroep overgelegde informatie van de GGZ. Appellant heeft verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Ook heeft appellant gesteld dat hij de Nederlandse taal niet goed beheerst. Daarom kan hij de hem voorgehouden functies niet verrichten. Ten slotte heeft appellant verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden schade.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Appellant heeft wegens betalingsonmacht verzocht om vrijstelling van het betalen van griffierecht. Gelet op de door appellant verstrekte gegevens voldoet hij aan de criteria voor betalingsonmacht. Daarom wordt afgezien van het heffen van griffierecht.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak uitgebreid besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel gelegde overwegingen. Daaraan wordt, mede naar aanleiding van wat ter zitting is besproken, het volgende toegevoegd.
4.3.
Dat appellant uitdrukkelijk zou zijn gewezen op het blokkeringsrecht vindt geen bevestiging in het rapport van Van der Veer. In het rapport is er sprake van dat appellant is gewezen op het bestaan van een mogelijk blokkeringsrecht, maar het rapport vermeldt ook dat in de onderliggende casus conform de Leidraad geen blokkeringsrecht bestaat. Daarom kan de grond van appellant dat hij erop mocht vertrouwen dat hij de mogelijkheid zou hebben om van dit recht gebruik te maken, niet worden gevolgd. Hieruit volgt dat de rechtbank het rapport terecht bij de beoordeling heeft betrokken. Daarbij wordt nog opgemerkt dat, zoals ook in de Leidraad is vermeld, de partij die blokkeert in strijd handelt met de verplichting om mee te werken aan het deskundigenonderzoek.
4.4.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het rapport van Van der Veer onzorgvuldig tot stand is gekomen. Alle op dat moment voorhanden medische informatie is door Van der Veer navolgbaar meegewogen bij zijn bevindingen. Juist omdat er onduidelijkheden waren en er mogelijk sprake was van een beneden gemiddeld IQ of zwakbegaafdheid, heeft Van der Veer een aanvullend neuropsychologisch onderzoek aangewezen geacht. Mede op basis van de uitkomsten van de verrichte symptoomvalidatietesten heeft Van der Veer vraagtekens gezet bij de betrouwbaarheid van de totstandkoming van de diagnose ernstige depressie met psychotische kenmerken.
Van der Veer acht het dan ook aannemelijk dat hiervan bij appellant geen sprake is. De door appellant in hoger beroep overgelegde informatie van de GGZ kan niet leiden tot twijfel aan de bevindingen van Van der Veer. Nog los van de omstandigheid dat deze informatie ziet op een periode van na de datum in geding, 14 oktober 2019, blijkt uit deze informatie niet dat sprake is van ziekteaspecten die niet eerder bij de beoordeling zijn betrokken. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 2 februari 2023 op een inzichtelijke wijze uiteen heeft gezet, waren de stemmingsstoornissen en zwakbegaafdheid bekend en zijn de psychiatrische klachten in 2007 al aanleiding geweest voor aanvullend onderzoek.
4.5.
In het rapport van 18 december 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met inachtneming van het rapport van Van der Veer de beperkingen van appellant gemotiveerd gewijzigd en een FML van 18 december 2020 opgesteld. Uit 4.4 volgt dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de daarin vastgestelde beperkingen. Daarom zijn er geen aanknopingspunten om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.6.
Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 17 oktober 2019 en 17 januari 2022 op afdoende wijze heeft gemotiveerd dat appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te verrichten. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de mate waarin appellant gehinderd wordt door een taalbarrière.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de slotsom dat het Uwv terecht het recht op een IVA-uitkering met ingang van 14 oktober 2019 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst wordt het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek als voorzitter en T. Dompeling en H.O. Kerkmeester als leden, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(de griffier is verhinderd te tekenen) A.M.M. Chevalier