ECLI:NL:CRVB:2023:921

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
21/3240 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WAO-uitkering wegens schending inlichtingenplicht en toepassing artikel 43a WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant had een WAO-uitkering die per 1 mei 2004 was ingetrokken omdat hij zijn inlichtingenplicht had geschonden. De appellant verzocht om herbeoordeling van zijn WAO-uitkering op basis van artikel 43a van de WAO, omdat hij sinds 2003 een verslechtering van zijn gezondheid had ervaren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de intrekking van de uitkering niet was gebaseerd op een afname van de arbeidsongeschiktheid, maar op het niet voldoen aan de inlichtingenplicht. De Centrale Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat artikel 43a, eerste lid en onder a, van de WAO niet van toepassing was, omdat de intrekking niet was gebaseerd op een daling van de arbeidsongeschiktheid onder de 15%. De Raad oordeelde dat de specifieke omstandigheden van de appellant, waaronder zijn medische situatie en financiële problemen, niet konden leiden tot een andere uitkomst, gezien het dwingende karakter van de wet.

Uitspraak

21 3240 WAO

Datum uitspraak: 6 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2021, 20/2767 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2023. Appellant noch zijn gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is met ingang van 17 februari 1988 een uitkering op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Vanaf 1 juli 1998 is de WAO-uitkering van appellant gekort in verband met zijn inkomsten uit de eenmanszaak [eenmanszaak] , handel in en reparatie van auto’s en andere benodigdheden. Het Uwv heeft de WAO-uitkering van appellant per 1 mei 2004 ingetrokken, omdat appellant niet voldaan had aan de inlichtingenplicht. Hij had niet op verzoek van het Uwv de jaarstukken over 2001 en 2002 overgelegd. Daardoor heeft het Uwv niet kunnen vaststellen of appellant nog recht had op een WAO-uitkering. De intrekking van de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 mei 2004 is in rechte komen vast te staan.
1.2.
Appellant heeft op 17 juni 2019 melding gedaan van verslechtering van zijn gezondheid sinds 2003 en heeft verzocht om hem met toepassing van artikel 43a van de WAO een
WAO-uitkering toe te kennen. Bij besluit van 7 oktober 2019 heeft het Uwv het verzoek om herbeoordeling van de WAO-uitkering afgewezen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag dat per 1 mei 2004 de WAO-uitkering niet is ingetrokken op grond van artikel 43 van de WAO, maar op grond van het niet nakomen van de inlichtingenplicht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de WAO-uitkering van appellant niet is ingetrokken wegens een verlaging van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage naar minder dan 15%. De rechtbank is daarom van oordeel dat het Uwv terecht heeft gesteld dat artikel 43a, eerste lid en onder a, van de WAO in dit geval niet van toepassing is. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de verslechterde medische situatie van appellant en de slechte financiële situatie waarin hij zich bevindt, kan dit niet leiden tot een andere uitkomst. Het verzoek van appellant om een herbeoordeling van zijn WAO-uitkering is daarom terecht afgewezen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar zijn medische situatie. Hij is volledig arbeidsongeschikt. Tussen 2003 en 2018 heeft hij diverse zware operaties ondergaan. Appellant acht het onjuist dat het Uwv hem blijvend tegenwerpt dat hij zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen. Zijn autobedrijf is op 17 augustus 2013 failliet gegaan en het heeft rechtens geen zin meer om van een failliet bedrijf inkomensgegevens te vragen over de jaren 2001, 2002 en 2003; meer dan 10 jaar voor het faillissement. Onder verwijzing naar de conclusie van advocaat-generaal
mr. G. Snijders van 18 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1441) ziet appellant in zijn geval aanleiding om de wet te toetsen aan rechtsbeginselen en ongeschreven recht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Artikel 43, eerste lid, van de WAO bepaalt dat de WAO-uitkering wordt ingetrokken wanneer de arbeidsongeschiktheid is geëindigd of beneden 15% is gedaald. In artikel 43a, eerste lid en onder a, van de WAO is neergelegd dat als de WAO-uitkering is ingetrokken op grond van artikel 43, eerste lid, van de WAO door afneming van arbeidsongeschiktheid, opnieuw een WAO-uitkering wordt toegekend wanneer de betrokkene binnen vijf jaar na de datum van de intrekking opnieuw arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak, zodra die arbeidsongeschiktheid vier weken heeft geduurd.
4.2.
In geschil is of het Uwv terecht het verzoek van appellant om herbeoordeling op grond van artikel 43a, eerste lid en onder a, van de WAO vanwege verslechtering van zijn gezondheid sinds 2003 heeft afgewezen, met als reden dat de WAO-uitkering niet is ingetrokken door afneming van arbeidsongeschiktheid.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat artikel 43a, eerste lid en onder a, van de WAO niet van toepassing is. Vaststaat dat de WAO-uitkering met ingang van 1 mei 2004 is ingetrokken omdat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden. De reden van intrekking is niet geweest dat de arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2004 is geëindigd of beneden 15% is gedaald, als bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de WAO. Van een herleving van de
WAO-uitkering op grond van artikel 43a, eerste lid en onder a, van de WAO kan daarom geen sprake zijn.
4.4.
De beroepsgrond dat de afwijzing door het Uwv onevenredig is vanwege de specifieke omstandigheden van zijn geval, slaagt niet. Gelet op het verplichtende karakter van artikel 43a, eerste lid en onder a, van de WAO bestaat in beginsel geen ruimte voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. Wat appellant heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om in dit geval te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin als voorzitter en C. Karman en
C.F.E. van Olden-Smit als leden, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2023.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) L. Winters