Uitspraak
21 3240 WAO
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Vanaf 1 juli 1998 is de WAO-uitkering van appellant gekort in verband met zijn inkomsten uit de eenmanszaak [eenmanszaak] , handel in en reparatie van auto’s en andere benodigdheden. Het Uwv heeft de WAO-uitkering van appellant per 1 mei 2004 ingetrokken, omdat appellant niet voldaan had aan de inlichtingenplicht. Hij had niet op verzoek van het Uwv de jaarstukken over 2001 en 2002 overgelegd. Daardoor heeft het Uwv niet kunnen vaststellen of appellant nog recht had op een WAO-uitkering. De intrekking van de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 mei 2004 is in rechte komen vast te staan.
WAO-uitkering toe te kennen. Bij besluit van 7 oktober 2019 heeft het Uwv het verzoek om herbeoordeling van de WAO-uitkering afgewezen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag dat per 1 mei 2004 de WAO-uitkering niet is ingetrokken op grond van artikel 43 van de WAO, maar op grond van het niet nakomen van de inlichtingenplicht.
mr. G. Snijders van 18 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1441) ziet appellant in zijn geval aanleiding om de wet te toetsen aan rechtsbeginselen en ongeschreven recht.
WAO-uitkering op grond van artikel 43a, eerste lid en onder a, van de WAO kan daarom geen sprake zijn.
BESLISSING
C.F.E. van Olden-Smit als leden, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2023.