ECLI:NL:CRVB:2023:913

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
21 / 3567 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand voor vaste lasten na intrekking algemene bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Helmond. Appellante had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor haar vaste lasten in Nederland, nadat haar algemene bijstand bijna vier maanden eerder was ingetrokken. De reden voor de intrekking was dat appellante langer dan vier weken buiten Nederland verbleef, in dit geval in Turkije, waar zij voor haar zoon zorgde die na een auto-ongeluk in coma lag. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een acute noodsituatie die bijstandsverlening rechtvaardigde. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting en geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Appellante had niet kunnen onderbouwen dat zij in een acute noodsituatie verkeerde, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant die het beroep tegen de afwijzing ongegrond had verklaard. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor bijstandsverlening was voldaan, wat zij niet had gedaan. De uitspraak werd gedaan op 16 mei 2023.

Uitspraak

21/3567 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 augustus 2021, 20/1136 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
Datum uitspraak: 16 mei 2023

PROCESVERLOOP`

Met een besluit van 30 oktober 2019 heeft het college een verzoek van appellante om bijzondere bijstand voor de kosten van diverse vaste lasten afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 9 maart 2020 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. P.P. Cornelissen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 april 2023. Voor appellante is mr. S.J.L.M. van den Reek, waarnemend advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.M.C. Tielen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het om de vraag of het college terecht de aanvraag om bijzondere bijstand heeft afgewezen. Appellante heeft die aanvraag gedaan om haar vaste lasten in Nederland te kunnen doorbetalen over een periode waarover zij geen bijstand ontving omdat zij langer dan vier weken in het buitenland verbleef. Zij was over die periode uitgesloten van bijstand en volgens het college waren er geen zeer dringende redenen om haar toch bijstand te verlenen. Appellante vindt dat die er wel waren, omdat zij in een acute noodsituatie verkeerde, en dat zij daarom bijstand had moeten krijgen. De Raad is het daar niet mee eens.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande met kosten delende medebewoners.
1.2.
Appellante verbleef gedurende de periode van 4 januari 2019 tot 27 mei 2019 in Turkije om voor haar zoon te zorgen, die een auto-ongeval had gehad en daar in coma lag.
1.3.
Met een besluit van 5 februari 2019 heeft het college de bijstand met ingang van 2 februari 2019 ingetrokken, omdat appellante gedurende een periode van langer dan vier weken niet in Nederland verbleef. Zij ontvangt vanaf 27 mei 2019 weer bijstand.
1.4.
Appellante heeft op 23 augustus 2019 een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand
op grond van de PW voor haar vaste lasten in Nederland gedurende de periode van 2 februari 2019 tot 27 mei 2019.
1.5.
Met een besluit van 30 oktober 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 maart 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de afwijzing ligt ten grondslag dat appellante geen recht heeft op bijstand, omdat zij langer dan vier weken buiten Nederland verbleef. Er zijn volgens het college geen zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de PW, om bijstand te verlenen, omdat geen sprake is van een acute noodsituatie.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de aanvraag van appellante af te wijzen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante op grond van artikel 13, eerste lid, onder e, van de PW geen recht op bijstand had over de periode van 2 februari 2019 tot 27 mei 2019, omdat zij toen langer dan vier weken buiten Nederland verbleef.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat het college haar met toepassing van artikel 16, eerste lid, van de PW wegens zeer dringende redenen toch bijstand had moeten verlenen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW zich voordoen als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Het ligt op de weg van appellante om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van die bepaling is voldaan.
4.3.2.
Appellante heeft op de zitting betoogd dat zij in een acute noodsituatie verkeerde door de medische toestand van haar zoon, die in Turkije in coma lag. Zij vreesde dat hij zou overlijden terwijl zij niet bij hem zou zijn als zij zou terugkeren naar Nederland. Zij stelt, zo begrijpt de Raad, dat terugkeer naar Nederland haar dus psychisch letsel zou bezorgen. Maar appellante heeft daarbij opgemerkt dat zij geen gegevens over die toestand van haar zoon kan verstrekken en haar stelling over de psychische gevolgen ervan voor haar zelf niet kan onderbouwen.
4.3.3.
Dit betekent dat de stelling van appellante niet aannemelijk is. De beroepsgrond dat zij in een acute noodsituatie verkeerde mist daardoor een feitelijke grondslag. Appellante heeft alleen al daarom niet aannemelijk gemaakt dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 16, eerste lid, van de PW.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk als voorzitter en M.F. Wagner en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2023.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) N. van der Horn

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 13, eerste lid, van de PW
Geen recht op bijstand heeft degene:
(…)
e. die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland.
Artikel 16, eerste lid, van de PW
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijzing van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028.