ECLI:NL:CRVB:2023:907

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
22/2116 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek zonder spreekuurcontact

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant. Appellant, die als machineoperator werkte, had zich in 2013 ziek gemeld en ontving vanaf 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 5 november 2020, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde de beëindiging van de uitkering. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij het medisch onderzoek zorgvuldig achtte, ondanks het ontbreken van een spreekuurcontact met de verzekeringsarts.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, waaronder de stelling dat zijn psychische beperkingen waren onderschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was, ook al was er geen fysiek spreekuurcontact. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellant zoals vastgesteld door het Uwv. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

22.2116 WIA

Datum uitspraak: 10 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 mei 2022, 21/1312 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.J. Botterblom, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft het Uwv een vraagstelling verzonden.
Het Uwv heeft hierop gereageerd en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Botterblom. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als machineoperator bij [naam bedrijf] voor gemiddeld 52,45
uur per week. Op 25 maart 2013 heeft hij zich ziek gemeld voor dit werk vanwege pijnklachten aan zijn vinger. Daarna volgde op 18 april 2013 een ziekmelding vanwege griepklachten, waar later psychische klachten zijn bijgekomen. Vanaf 26 september 2013 is appellant ziekengeld verstrekt op basis van de Ziektewet. Op 25 december 2014 heeft hij een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv heeft appellant met ingang van 23 maart 2015 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Deze uitkering is per 23 december 2016 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
De arbeidsdeskundige van het Werkbedrijf van het Uwv heeft op 26 februari 2020 een herbeoordeling aangevraagd bij het Uwv. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts appellant op 3 april 2020 telefonisch gesproken. Daarna heeft de verzekeringsarts telefonisch gesproken met de behandelend psycholoog/SPV’er, waarop hij op 17 juli 2020 een rapport heeft opgesteld en de beperkingen van appellant heeft vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van gelijke datum. De arbeidsdeskundige heeft appellant in staat geacht tot het verrichten van de functies van samensteller kunststof en rubberproducten, productiemedewerker industrie en monteur printplaten. Berekend is dat appellant 21,89% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 4 september 2020 het recht op WIA-uitkering van appellant per 5 november 2020 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
1.3.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd en appellant op 16 november 2020 telefonisch gesproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van
24 november 2020 geconcludeerd dat er geen medische reden bestaat tot het aannemen van meer beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperking op item 2.12.4 in de FML laten vervallen en op 24 november 2020 een nieuwe FML opgesteld. Appellant heeft daarna aanvullende gronden van bezwaar ingediend en daarbij een behandelplan van de behandeling bij GGZ Indigo van 15 december 2020 overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens op 22 januari 2021 het eerder opgestelde rapport aangevuld en geconcludeerd dat deze informatie in overeenstemming is met de informatie van Indigo die op 16 juli 2020 met de verzekeringsarts werd gedeeld. Geen aanleiding is gezien tot verdere aanpassing van de FML. Het Uwv heeft bij besluit van 25 januari 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 september 2020 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht, ondanks dat appellant niet op een spreekuur is gezien door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep). Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien te twijfelen aan de medische conclusies van de verzekeringsartsen. Volgens de rechtbank hebben zij voldoende gemotiveerd waarom de psychische stoornissen van appellant niet leiden tot een situatie van geen benutbare mogelijkheden. In het aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
13 augustus 2021 is toegelicht waarom geen sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis. Dat het behandeldoel was om te bezien wat mogelijk is om weer laagdrempelig te gaan deelnemen aan sociale activiteiten, waarbij is genoemd is dat appellant vanuit het Uwv een persoonlijke coach krijgt en dat dit niet van de grond is gekomen, betekent volgens de rechtbank niet dat er aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en ook niet dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Volgens de rechtbank is appellant op 5 november 2020 belastbaar conform de FML van 24 november 2020. Uitgaande van de juistheid daarvan, heeft het Uwv volgens de rechtbank terecht geconcludeerd dat appellant de geselecteerde functies kan vervullen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de gronden van bezwaar en beroep gehandhaafd. Hij houdt staande dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest nu geen sprake is geweest van een spreekuurcontact. Appellant houdt voorts staande dat zijn psychische beperkingen zijn onderschat. Tot slot handhaaft hij zijn standpunt dat de geselecteerde functies voor hem niet geschikt zijn. De functies omvatten geen laagdrempelige deelname aan activiteiten, maar zijn direct fulltime. Volgens de verzekeringsartsen is appellant gebaat bij structuur en regelmaat, is hij vooral beperkt in contacten met anderen en is hij het liefst alleen. Desondanks zijn er functies geselecteerd waarbij hij de gehele werkdag in één ruimte zit met vele collega's. Deze zijn voor hem niet geschikt. Appellant heeft geconcludeerd dat zijn
WIA-uitkering ten onrechte is beëindigd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van de gronden die hij
bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de
rechtbank heeft gedaan.
4.2.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek, ondanks de omstandigheid dat appellant door de verzekeringsartsen niet op een spreekuur is gezien, zorgvuldig is geweest. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd, worden onderschreven. Daarop wordt het volgende aangevuld.
4.2.2.
Zoals de Raad heeft overwogen in de uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:104, zal een spreekuur meestal in fysieke vorm plaatsvinden, maar ook een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldverbinding is verricht, kan een spreekuurcontact zijn zoals bedoeld in de uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491. Bij een spreekuur dat via een telefoon/beeldverbinding plaatsvindt, geldt onverkort dat het onderzoek zorgvuldig moet zijn. Zo nodig zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dat geval moeten (kunnen) motiveren waarom van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek kon worden afgezien, zeker als op dat gebied gronden zijn aangevoerd.
4.2.3.
De rechtbank heeft in 3.2.3 van de aangevallen uitspraak terecht overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 13 augustus 2021 voldoende heeft gemotiveerd dat een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde had, omdat er voldoende medische gegevens aanwezig waren en er sprake was van een vergelijkbare situatie als in het verleden. Terecht is door de rechtbank bij dit oordeel betrokken dat sprake was van psychische klachten, dat de verzekeringsarts heeft gesproken met behandelend psycholoog Janssen, de verzekeringsarts bezwaar en beroep telefonisch met appellant heeft gesproken en de beschikbare medische informatie van de psychiater en van Janssen bij de beoordeling heeft betrokken. Appellant heeft in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt of nader geconcretiseerd dat hierdoor aspecten van zijn gezondheidstoestand zijn gemist. Het standpunt van appellant, dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is vanwege het ontbreken van een fysiek spreekuurcontact, slaagt ook in hoger beroep niet.
4.3.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd, worden onderschreven. Daarop wordt het volgende aangevuld.
4.3.2.
Appellant heeft in hoger beroep niet met medisch objectiveerbare stukken onderbouwd dat zijn beperkingen zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat de FML tegemoetkomt aan de beperkingen van appellant die uit onderzoek zijn vastgesteld en die uit de medische informatie kunnen worden afgeleid. In het in bezwaar ingediende behandelplan van 15 december 2020, nabij de datum in geding van
5 november 2020, is weliswaar als behandeldoel omschreven: “vanuit de Participatiewet laagdrempelig deelnemen aan sociale activiteiten”, echter is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat op basis van de reeds gestelde beperkingen sprake zal zijn van een laagdrempelige wijze van deelname aan arbeid. Uit het behandelplan blijkt dat appellant snel boos is, een kort lontje heeft, het liefst alleen is en moeilijk is te activeren. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is voldoende gemotiveerd dat de FML hieraan tegemoetkomt. In tegenstelling tot het standpunt van appellant betekent ‘het liefst alleen zijn’ niet dat hij op objectieve medische gronden in het geheel niet samen kan zijn met collega’s. Dat is door appellant niet met medische informatie onderbouwd.
4.3.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 24 november 2020 en van 28 februari 2023 voldoende overtuigend gemotiveerd waarom ten opzichte van de beoordeling in 2015, waarbij een beperking op item 1.9.3 in de FML van 16 maart 2015 is gesteld, bij de onderhavige beoordeling in de FML van 24 november 2020 niet is opgenomen dat appellant is aangewezen op werk dat onder rechtstreeks toezicht en/of onder intensieve begeleiding van een jobcoach wordt uitgevoerd. Toegelicht is dat ten tijde van de beoordeling in 2015 bij appellant sprake was van een paniekstoornis, gegeneraliseerde angststoornis en dysthyme stoornis, terwijl in 2020 sprake was van een angststoornis en ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Hieruit volgt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de medische situatie in de loop der tijd gewijzigd is. In 2015 is vanwege de psychotische stoornis NAO nodig geacht dat de jobcoach op een werkplek zou zorgen dat wederzijds vertrouwen werd opgebouwd tussen appellant en zijn nieuwe werkomgeving. In 2020 is deze stoornis niet gebleken.
4.3.4.
Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is voorts toegelicht dat ten opzichte van 2015 het in 2020 geldende CBBS niet langer voorziet in een beperking op 1.9.3. Bovendien gaat het in 2020 geldende CBBS ervan uit dat als sprake is van een begeleidingsbehoefte, het dan gaat om de noodzaak van permanente vormen van begeleiding en/of toezicht als er sprake is van een psychiatrische of ontwikkelingsstoornis. Voor appellant is, zonder een dergelijke stoornis, langdurige begeleiding niet nodig. Het is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende dat er sprake is van enige introductie bij en voorlichting van collega’s hoe met appellant op sociaal vlak om te gaan. Met de voor appellant gestelde beperkingen op werken met een afgebakende deeltaak, conflicthantering en contacten met klanten en patiënten is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep tegemoetgekomen aan de beperking van appellant in de sociale omgang met derden. Dat de verzekeringsarts heeft aangegeven dat enige korte inwerkbegeleiding op sociaal vlak middels een jobcoach in een nieuwe werkomgeving is aangewezen, kan dus niet leiden tot een beperking als bedoeld in het CBBS van 2020.
4.3.5.
Met appellant is geconstateerd dat opmerkelijk is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich ten aanzien van het afzien van een spreekuurcontact enerzijds op het standpunt heeft gesteld dat de situatie in 2020 gelijk is aan die van 2015, terwijl anderzijds het niet nodig achten van een jobcoach is gemotiveerd met het standpunt dat de situatie in 2020 anders is dan in 2015. Hieruit volgt echter niet dat dat de beperkingen van appellant bij FML van
24 november 2020 zijn onderschat. Daarnaast kan worden aangesloten bij de overweging die de rechtbank hieraan heeft gewijd in 3.2.3 van de aangevallen uitspraak.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, worden ook het oordeel van de rechtbank dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen onderschreven.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) C.G. van Straalen