ECLI:NL:CRVB:2023:887

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
21/4062 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging IVA-uitkering wegens verblijf buiten Nederland en afwijzing herlevingsverzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de IVA-uitkering van appellant, die per 1 maart 2019 is stopgezet. De reden voor de beëindiging was dat uit onderzoek bleek dat appellant niet in Nederland woonde, maar in de Dominicaanse Republiek. Appellant had verzocht om herleving van zijn uitkering, omdat hij stelde per 4 maart 2019 weer in Nederland te wonen. Het Uwv had dit verzoek afgewezen, wat appellant in beroep aanvocht. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Appellant stelde dat hij op basis van het vertrouwensbeginsel recht had op herleving van zijn uitkering, maar de Raad oordeelde dat de uitsluitingsgrond van verblijf buiten Nederland van toepassing was. De Raad concludeerde dat appellant op 4 maart 2019 nog niet in Nederland woonde en dat er geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland bestond. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat de informatie op de website van het Uwv niet als toezegging kon worden aangemerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

21/4062 WIA
Datum uitspraak: 11 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 oktober 2021, 19/4705 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
1.Tot nu toe is de procedure als volgt verlopen.
1.1. Met een besluit van 13 mei 2019 heeft het Uwv het verzoek van appellant om zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (wet WIA) te laten herleven afgewezen.
1.2. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 15 augustus 2019 (bestreden besluit) bij de afwijzing van het verzoek gebleven. Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
1.3. Namens appellant heeft mr. J. Nijssen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op zitting behandeld op 16 februari 2023 waar appellant en mr. Nijssen zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
Appellant ontving een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de wet WIA, te weten een IVA-uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. Deze uitkering is per 1 maart 2019 beëindigd omdat uit onderzoek is gebleken dat appellant in de Dominicaanse Republiek woont. Het niet in Nederland wonen is een uitsluitingsgrond voor het recht op uitkering. Appellant heeft het Uwv verzocht om zijn uitkering te laten herleven, omdat hij per 4 maart 2019 weer in Nederland zou wonen. Dit verzoek heeft het Uwv afgewezen. In deze uitspraak beoordeelt de Raad die afwijzing. Naar het oordeel van de Raad is die afwijzing terecht geweest. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
Totstandkoming van het bestreden besluit
2. Het Uwv heeft naar aanleiding van het verzoek van appellant van 11 april 2019 om zijn WIA-uitkering te laten herleven nader onderzoek gedaan naar zijn feitelijke woonplaats en naar de intentie om met zijn echtgenote in Nederland te komen wonen. Het Uwv kan niet vaststellen dat appellant al vóór 1 maart 2019 bezig was om voor zijn echtgenote een verblijfsvergunning te krijgen en de intentie er was om zich in Nederland te vestigen. De uitsluitingsgrond voor het recht op WIA-uitkering (verblijf buiten Nederland) is onveranderd aan de orde.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, omdat het Uwv niet heeft onderkend dat het gaat om een verzoek om herleving van de uitkering in plaats van een verzoek in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft verder overwogen dat gelet op de feiten en omstandigheden niet aannemelijk is dat appellant in Nederland woonde op 4 maart 2019. Dit betekent dat de uitsluitingsgrond van toepassing is en het recht op uitkering niet kan herleven. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De algemene voorlichting op de website is niet aan te merken als een toezegging, zodat appellant daar geen gerechtvaardigd vertrouwen aan kon ontlenen.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het recht van appellant op de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet herleefd, omdat de uitsluitingsgrond van het niet in Nederland wonen op hem van toepassing is. De Raad beoordeelt dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.2.
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft terecht de rechtsgevolgen van de afwijzing van het verzoek om herleving in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.3.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordelingsdatum is 4 maart 2019
4.4.
Appellant heeft verzocht om herleving van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 4 maart 2019 omdat hij vanaf die datum weer in Nederland is. Niet in geschil is dat appellant volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is gebleven. Op grond van artikel 50, derde lid, van de wet WIA is de beoordelingsdatum dan 4 maart 2019.
Betrokkene woonde niet in Nederland
4.5.
Op grond van artikel 43, aanhef en onder f, van de WIA is het een uitsluitingsgrond als betrokkene niet in Nederland woont. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de WIA wordt waar iemand woont naar de omstandigheden beoordeeld. Uit de memorie van toelichting blijkt dat de wetgever voor het begrip wonen aansluiting heeft willen zoeken bij de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Kamerstukken II 2004/05, 30 034, nr. 3, p. 144). De Raad acht daarom de op het fiscale woonplaatsbegrip geënte rechtspraak van de Hoge Raad over het begrip wonen in andere – voor cassatie vatbare – bepalingen in de socialezekerheidswetten van belang. In zijn arresten van 21 januari 2011 [1] en 4 maart 2011 [2] heeft de Hoge Raad in herinnering geroepen dat om te bepalen waar iemand woont acht moet worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de appellant en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. [3]
4.6.
De Raad overweegt dat in de periode vóór 4 maart 2019 de duurzame band van persoonlijke aard tussen appellant en Nederland op enig moment is verbroken. Appellant verbleef in ieder geval de drie jaren daaraan voorafgaand gemiddeld acht maanden per jaar in de Dominicaanse Republiek. Verder is hij in oktober 2016 in de Dominicaanse Republiek getrouwd met zijn Dominicaanse vrouw en woonde hij daar in haar appartement waarvoor hij haar huur betaalde. Appellant heeft in 2016 zijn huurwoning in Nederland opgezegd. Als appellant in Nederland was verbleef hij bij een broer en sinds 2016 gebruikte hij dat adres als briefadres. Appellant heeft weliswaar gesteld dat hij bezig is geweest met het regelen van een verblijfsvergunning voor zijn echtgenote maar dit is onvoldoende met stukken onderbouwd. Appellant heeft slechts ongedateerde formulieren overgelegd waaruit blijkt dat hij in verband met de aanvraag voor een vakantievisum een bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking heeft ingevuld. Op 4 maart 2019 was appellant nog maar net - naar eigen zeggen vanaf 4 februari 2019 - in Nederland en had hij geen duurzaam tot zijn beschikking staande woonruimte. Wel beschikte hij sinds begin 2019 over een auto en had hij een ziektekostenverzekering afgesloten. Gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden was op 4 maart 2019 nog geen sprake van een duurzame band van persoonlijke aard tussen de appellant en Nederland. Appellant woonde op 4 maart 2019 dus nog niet in Nederland. De uitsluitingsgrond van het niet wonen in Nederland is terecht als grondslag aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegd.
Beroep op vertrouwensbeginsel slaagt niet
4.7.
Appellant heeft verder een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Hij stelt dat hij op basis van informatie op de website van het Uwv er op heeft mogen vertrouwen dat hij als wonend in Nederland zou worden aangemerkt, omdat hij niet langer dan acht maanden in het buitenland verblijft en heeft aangegeven geregistreerd te willen blijven als wonend in Nederland. Het gaat om de volgende informatie die destijds op de website stond.
“Met een uitkering naar het buitenland
Gaat u voor kortere of langere tijd naar het buitenland? En heeft u een uitkering van UWV? Dan kunt u soms uw uitkering meenemen. […]
Als u naar het buitenland wilt gaan, maakt het voor het meenemen van uw uitkering verschil of u er gaat wonen of verblijven. Er kunnen andere regels gelden. […]
Bent u elk jaar enkele maanden in Nederland en enkele maanden in het buitenland? Dan is het soms lastig te bepalen wat uw woonland is. UWV gaat dan uit van het volgende:
  • Bent u minder dan 4 maanden per jaar in het buitenland? Dan woont u in Nederland.
  • Bent u 4 tot 8 maanden per jaar in het buitenland? Dan bent u pendelaar. U kunt dan zelf aangeven wat uw woonland is.
  • Bent u meer dan 8 maanden per jaar in het buitenland? Dan woont u in het buitenland.
U geeft zelf aan UWV door of u in het buitenland gaat wonen of verblijven. Bij controle of op het moment dat u mogelijk een uitkering krijgt, stellen we vast of u de juiste gegevens aan ons heeft doorgegeven. Ons oordeel over uw woonsituatie is bepalend. […] ”
4.8.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is volgens vaste rechtspraak [4] vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
4.9.
De Raad overweegt dat het op de site om algemene informatie gaat waaruit blijkt dat het Uwv uitgangspunten geeft en dat het oordeel van het Uwv over de woonsituatie bepalend is. Bovendien is daarbij duidelijk vermeld dat de betrokkene dient door te geven dat hij in het buitenland gaat verblijven of wonen. Dat appellant zijn verblijf in het buitenland niet hoefde door te geven, zoals hij veronderstelde, blijkt niet uit de informatie. Dat valt ook moeilijk te rijmen met het feit dat appellant juist in ieder geval tot en met 2016 gewend was om zijn vakanties door te geven. Appellant heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat er van de zijde van het Uwv toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit appellant in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de uitkering op grond van de wet WIA per 4 maart 2019 zou herleven.
Conclusie en gevolgen
5.1.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.2.
Appellant krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en A. van Gijzen en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) S.N. de Groot
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip woonplaats.

BIJLAGE

Wettelijk kader
Artikel 43, aanhef en onder f, van de WIA bepaalt dat voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen de volgende uitsluitingsgronden worden onderscheiden: het niet in Nederland wonen.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de WIA wordt waar iemand woont naar de omstandigheden beoordeeld.
Op grond van artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van de WIA eindigt het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op de dag dat er op hem de uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 43, aanhef en onder f, van toepassing is.
Artikel 50, eerste lid, van de WIA bepaalt dat indien op grond van artikel 49 het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering is geëindigd, het recht op die uitkering herleeft op de dag dat de verzekerde weer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand aan de onder a tot en met c gestelde voorwaarden voldoet.
Het tweede lid bepaalt dat het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering niet herleeft indien de uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 43, aanhef en onder f, zich voordoet.
Het derde lid bepaalt dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering alsnog herleeft op de dag dat geen van de uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 2º, d, e, f of i zich meer voordoet, mits de verzekerde op die dag volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

Voetnoten

3.Zie ook CRvB 17 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908.
4.Zie onder meer CRvB 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.