ECLI:NL:CRVB:2023:879
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WIA-uitkering toe te kennen. De uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 1 december 2022, waarin werd vastgesteld dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid was verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had appellant niet adequaat onderzocht, wat leidde tot een onzorgvuldig voorbereid besluit. In de tussenuitspraak werd het Uwv opgedragen om het gebrek in het besluit te herstellen door appellant alsnog tijdens een spreekuur te onderzoeken.
Op 20 januari 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant onderzocht, en in het rapport van 23 januari 2023 werd geconcludeerd dat de bevindingen geen aanleiding gaven om de belastbaarheid van appellant aan te passen. Appellant betwistte echter de zorgvuldigheid van het onderzoek, omdat de verzekeringsarts niet had genoteerd dat het beter met hem ging. De Raad oordeelde dat het onderzoek alsnog zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts de klachten van appellant adequaat had uitgevraagd.
De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de artsen van het Uwv. De gronden van appellant in hoger beroep werden als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en gaven geen aanleiding voor een ander oordeel. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van 25 maart 2021, met de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.766,50 bedragen.