ECLI:NL:CRVB:2022:2608
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek in het kader van de WIA-uitkering
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2022, wordt de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) beoordeeld. Appellant, die zich op 10 juli 2018 ziek meldde, had een WIA-aanvraag ingediend. Het Uwv had op basis van een telefonisch spreekuur met een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant stelde dat zijn lichamelijke en psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat er geen fysiek spreekuurcontact had plaatsgevonden.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv niet zorgvuldig heeft gehandeld. De Raad stelt dat in situaties waarin de medische grondslag van het besluit wordt betwist, er een verplichting bestaat voor het Uwv om een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts te organiseren. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht, omdat appellant niet fysiek is onderzocht en zijn klachten onvoldoende zijn gewogen.
De Raad draagt het Uwv op om binnen acht weken het gebrek in het besluit te herstellen door alsnog een spreekuuronderzoek door een verzekeringsarts uit te laten voeren. De overige gronden van het hoger beroep blijven onbesproken, en er wordt nog geen oordeel gegeven over de proceskostenvergoeding.