ECLI:NL:CRVB:2023:863

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
22/279 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van ouderdomspensioen in het kader van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van het ouderdomspensioen van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant ontving een AOW-pensioen naar de norm van een ongehuwde pensioengerechtigde, maar na zijn huwelijk op 10 december 2020 met zijn Egyptische echtgenote, heeft de Svb het pensioen herzien naar dat van een gehuwde pensioengerechtigde. Appellant stelt dat hij in de eerste maanden van het huwelijk, toen zijn echtgenote nog in Egypte woonde, recht heeft op het ongehuwde tarief omdat er sprake zou zijn van duurzaam gescheiden leven. De Svb concludeerde echter dat appellant en zijn echtgenote geen duurzaam gescheiden leven leidden, aangezien zij vanaf medio maart 2021 samen in Nederland woonden.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en appellant heeft hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 23 februari 2023 heeft de Raad de zaak behandeld. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad stelt vast dat appellant en zijn echtgenote de intentie hadden om samen te leven en dat er geen bewijs is voor duurzaam gescheiden leven. De Raad wijst erop dat de financiële gevolgen van het huwelijk van appellant niet leiden tot een ongerechtvaardigde behandeling en dat appellant geen recht heeft op een partnertoeslag.

De uitspraak bevestigt dat de herziening van het ouderdomspensioen en de terugvordering van het teveel betaalde in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, met L.C. van Bentum als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 mei 2023.

Uitspraak

22/279 AOW
Datum uitspraak: 4 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 2022, 21/3856 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 19 februari 2021 heeft de Svb het ouderdomspensioen van appellant met ingang van januari 2021 herzien naar een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. Ook is een bedrag € 871,66 aan teveel ontvangen ouderdomspensioen over de maanden januari en februari 2021 teruggevorderd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb is met een besluit van 9 juli 2021 (bestreden besluit) bij de herziening en terugvordering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 februari 2023. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.G. Starreveld.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Appellant ontving een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm van een ongehuwde pensioengerechtigde. Op 10 december 2020 is appellant gehuwd met zijn Egyptische echtgenote. De Svb heeft daarom het ouderdomspensioen herzien naar een pensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. Appellant stelt dat hij in de eerste maanden van het huwelijk, toen zijn echtgenote nog in Egypte woonde, recht heeft op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde omdat sprake was van duurzaam gescheiden leven. Verder stelt hij dat rekening dient te worden gehouden met het feit dat zijn echtgenote weinig verdiencapaciteit heeft. Hij stelt dat de AOW in combinatie met de vreemdelingrechtelijke regelgeving grote financiële gevolgen met zich brengt en discriminatoir uitwerkt. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunten en oordeelt dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt met ingang van mei 2009 een AOW-pensioen, met ingang van 1 oktober 2012 naar de norm van een ongehuwde pensioengerechtigde.
1.2.
Via een systeemmelding is de Svb op 14 december 2020 op de hoogte gesteld van het op 10 december 2020 gesloten huwelijk van appellant. Zijn echtgenote heeft de Egyptische nationaliteit en woonde in Egypte.
1.3.
De Svb is vervolgens een onderzoek gestart naar de woon- en leefsituatie van appellant. Op basis van het onderzoek heeft de Svb geconcludeerd dat appellant vanwege het gesloten huwelijk recht heeft op een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde en dat geen sprake is van de uitzonderingssituatie van duurzaam gescheiden leven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat niet ondubbelzinnig is gebleken dat sprake is van duurzaam gescheiden leven. Sinds het huwelijk treden appellant en zijn echtgenote naar buiten als echtpaar. Ook heeft appellant alles in het werk gesteld om zijn echtgenote bij hem in Nederland te laten verblijven. Hij betaalde haar examenkosten, de huur van haar flat in Egypte, al haar verblijfskosten in Egypte en haar vliegtickets. Ook heeft appellant (regelmatig) contact met zijn echtgenote via internet. Volgens de rechtbank blijkt niet dat tussen appellant en zijn echtgenote sprake is van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving. Gelet hierop is niet gebleken dat sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank vindt hierbij ook bevestiging in het feit dat de echtgenote van appellant vanaf medio maart 2021 bij hem in Amsterdam is komen wonen. De stelling van appellant dat hij in zijn bestaanszekerheid wordt ondermijnd, kan er niet toe leiden dat aan hem in strijd met de wet een AOW-pensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde moet worden toegekend. Tot slot heeft de rechtbank overwogen het bestreden besluit niet aan het UVRM [1] te kunnen toetsen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken
.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om het ouderdomspensioen te herzien en het teveel betaalde terug te vorderen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
In geschil is of appellant als duurzaam gescheiden levend moet worden aangemerkt in de periode vanaf zijn huwelijk in december 2020 tot medio maart 2021, het moment dat zijn echtgenote bij hem in Nederland is gaan wonen.
4.3.1.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.3.2.
Voor gevallen waarin sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.
4.3.3.
Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen. [2] Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken. [3]
4.3.4.
Verder kan in het algemeen worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk betrokkenen de intentie hebben om een vorm van echtelijke samenleving aan te gaan. Dat kan ook op een andere manier dan door het voeren van een gezamenlijke huishouding. Er kan niet helemaal worden uitgesloten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken. Dat moet dan wel ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijken.
4.4.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat appellant en zijn echtgenote de intentie hadden dat zij na het huwelijk in Nederland zou komen wonen bij appellant. Hiervoor diende zijn echtgenote aan bepaalde (toelatings)voorwaarden te voldoen, waarvoor zij in Egypte moest zijn. Dat was de reden dat zijn echtgenote, na het huwelijk in Nederland, weer naar Egypte terug is gekeerd. In die periode behielden appellant en zijn echtgenote contact met elkaar. Appellant heeft verklaard dat hij de kosten voor de reis, het verblijf en de kosten voor het kunnen verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf heeft voldaan. Dit alles, in onderling verband bezien, duidt er op dat appellant en zijn echtgenote geen leven leidden alsof ze niet met elkaar gehuwd waren. Vanaf medio maart 2020 is zijn echtgenote ook bij appellant in Nederland komen wonen. Van een situatie van duurzaam gescheiden leven is dan ook geen sprake.
4.5.
Voor zover appellant stelt dat hij voor zijn echtgenote in aanmerking zou moeten komen voor een partnertoeslag, slaagt dit standpunt niet. Om in aanmerking te kunnen komen voor een partnerpensioen moet een pensioengerechtigde in ieder geval aan twee voorwaarden voldoen. [4] Het huwelijk dient voor 1 januari 2015 te zijn voltrokken en de pensioengerechtigde moet voor die datum al een ouderdomspensioen ontvangen. Appellant voldoet wel aan het tweede vereiste, maar niet aan het eerste. Hij heeft dus geen recht op een partnertoeslag op zijn ouderdomspensioen.
4.6.
De stelling van appellant dat de bepalingen in de AOW in combinatie met vreemdelingrechtelijke regelgeving discriminerend zijn en zouden moeten leiden tot toekenning van een AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde, kan de Raad niet volgen. Appellant heeft in dat verband er op gewezen dat hij aan de ene kant een tijd lang niet kon samenleven met zijn echtgenote en extra kosten heeft moeten maken om haar naar Nederland te halen en aan de andere kant een lager AOW-pensioen ontvangt. Daarnaast heeft hij er op gewezen dat zijn echtgenote, nu zij uit een niet-Westers land komt en geen Nederlands en Engels spreekt, een beperkte verdiencapaciteit heeft in Nederland.
Dat de situatie en keuzes van appellant en zijn echtgenote financiële gevolgen hebben wil niet zeggen dat er sprake is van discriminatie. Hoewel de Raad begrijpt dat met name de financiële gevolgen van zijn huwelijk voor appellant vervelend uitpakken, is dit niet het gevolg van ongelijke behandeling van gelijke gevallen of een ongerechtvaardigde gelijke behandeling van ongelijke gevallen. Dat zijn echtgenote in Nederland moeilijk werk kan vinden, mede vanwege haar afkomst en ondanks haar opleiding, is niet een gevolg van een wettelijke regeling. Zij mag in Nederland werken en kan dan bijdragen aan het gezinsinkomen.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de herziening van het ouderdomspensioen en de terugvordering van het teveel betaalde in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2023.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) L.C. van Bentum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

Voetnoten

1.Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932.
3.Zie de uitspraken van de Raad van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093.
4.Artikel 8, eerste lid, van de AOW.