In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellanten door het dagelijks bestuur van Kompas. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het besluit van het dagelijks bestuur van 26 juli 2021. De Raad oordeelt dat het dagelijks bestuur terecht heeft gesteld dat het recht op bijstand van appellanten vanaf 1 juli 2017 niet kan worden vastgesteld. Appellanten ontvingen vanaf 1 augustus 2009 bijstand naar de norm voor gehuwden, maar de intrekking van de bijstand op 11 mei 2017 was gebaseerd op te veel vermogen. Appellanten hebben in beroep aangevoerd dat zij hebben geleefd van de opbrengst van een verkochte camper en steun van een zus, maar deze stellingen zijn niet voldoende onderbouwd. De Raad heeft eerder in een uitspraak van 4 mei 2021 geoordeeld dat het dagelijks bestuur had moeten onderzoeken of er vanaf 10 juni 2017 een nieuw recht op bijstand was ontstaan. In het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur echter volstaan met de conclusie dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, omdat appellanten niet de gevraagde bankafschriften hebben overgelegd. De Raad heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet goed gemotiveerd is, maar blijft in stand omdat het dagelijks bestuur terecht heeft gesteld dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Appellanten krijgen een proceskostenvergoeding van € 1.674,- en het betaalde griffierecht wordt vergoed.