Op 3 mei 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft appellante die sinds 4 april 2001 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en daarnaast toeslagen op grond van de Toeslagenwet (TW). Na een anonieme fraudemelding heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de uitkering en toeslagen van appellante, waarbij werd vastgesteld dat zij gedurende bepaalde periodes huishoudelijke werkzaamheden tegen betaling verrichtte. Het Uwv heeft daarop besluiten genomen tot herziening van de toeslag en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen, alsook het opleggen van een boete wegens schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft de beroepen van appellante tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante betwist dat haar werkzaamheden als op geld waardeerbare arbeid moeten worden aangemerkt en heeft zij gesteld dat het om vrijwilligerswerk ging. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante inkomsten uit huishoudelijke werkzaamheden heeft genoten en dat deze werkzaamheden niet als vrijwilligerswerk kunnen worden aangemerkt. De Raad heeft de bevindingen van het Uwv en de rechtbank onderschreven, waarbij is vastgesteld dat appellante de inlichtingenplicht heeft geschonden door haar werkzaamheden niet te melden. De opgelegde boete is als evenredig beoordeeld. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.