In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het Uwv om een WIA-uitkering te weigeren aan appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante had zich op 2 september 2016 ziek gemeld met diverse lichamelijke en psychische klachten en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering werd vastgesteld dat appellante belastbaar was, maar dat haar mate van arbeidsongeschiktheid op 17,90% lag, wat resulteerde in de weigering van de uitkering. Het Uwv handhaafde deze beslissing na bezwaar, en de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar belastbaarheid voor hand- en vingergebruik was overschat en dat er een urenbeperking moest worden aangenomen vanwege pijnklachten. Het Uwv verdedigde de eerdere besluiten en stelde dat de medische grondslagen voldoende waren onderbouwd. De Raad beoordeelde de argumenten van appellante en concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen reden was om de belastbaarheid van appellante aan te passen. De Raad bevestigde dat de functies die aan appellante waren voorgelegd, medisch geschikt waren, en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.I. van der Kris als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 mei 2023.