ECLI:NL:CRVB:2023:826

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
20/1276 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid onder de 35%

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het Uwv om een WIA-uitkering te weigeren aan appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante had zich op 2 september 2016 ziek gemeld met diverse lichamelijke en psychische klachten en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering werd vastgesteld dat appellante belastbaar was, maar dat haar mate van arbeidsongeschiktheid op 17,90% lag, wat resulteerde in de weigering van de uitkering. Het Uwv handhaafde deze beslissing na bezwaar, en de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat haar belastbaarheid voor hand- en vingergebruik was overschat en dat er een urenbeperking moest worden aangenomen vanwege pijnklachten. Het Uwv verdedigde de eerdere besluiten en stelde dat de medische grondslagen voldoende waren onderbouwd. De Raad beoordeelde de argumenten van appellante en concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen reden was om de belastbaarheid van appellante aan te passen. De Raad bevestigde dat de functies die aan appellante waren voorgelegd, medisch geschikt waren, en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.I. van der Kris als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 mei 2023.

Uitspraak

20 1276 WIA

Datum uitspraak: 3 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 februari 2020, 19/3159 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv een rapport van
13 december 2021 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingestuurd.
Appellante heeft nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een rapport van 26 september 2022 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Beelaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich op 2 september 2016 ziek gemeld met diverse lichamelijke (pijn)klachten en psychische klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. In het kader van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
1 augustus 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 17,90%. Bij besluit van 3 september 2018 heeft het Uwv geweigerd appellante per 31 augustus 2018 een WIA-uitkering toe te kennen omdat zij per deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 25 april 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 september 2018 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 18 april 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 24 april 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van appellante. Wel zijn in bezwaar twee van de geselecteerde functies komen te vervallen omdat deze bij nader inzien in medisch opzicht niet geschikt waren voor appellante. De geselecteerde functies van receptionist (SBCcode 315120), administratief medewerker (SBC-code 315133) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) zijn ongewijzigd geschikt geacht voor appellante. Op basis van het mediane uurloon van deze functies is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 21,19%, dus nog altijd minder dan 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv bij het vaststellen van de belastbaarheid rekening gehouden met alle objectieve medische beperkingen. Voor de overige door appellante geclaimde beperkingen is geen objectieve medische oorzaak gevonden, zodat het Uwv niet gehouden was om hiervoor beperkingen aan te nemen. Uit de door appellante in beroep overgelegde medische stukken komt geen andere medische informatie naar voren dan die de verzekeringsarts bezwaar en beroep al heeft betrokken bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante. De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 31 augustus 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar belastbaarheid voor hand- en vingergebruik is overschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij het lichamelijk onderzoek vastgesteld dat bij beide handen sprake is van verminderde tastzin van een drietal vingers. Volgens appellante dient hiervoor een beperking te worden aangenomen op beoordelingspunt 4.4. in de FML. Ook heeft het Uwv ten onrechte niet gemotiveerd waarom het werken met toetsenbord en muis niet beperkt is, aangezien wel een beperking is aangenomen voor repetitieve hand-/vingerbewegingen. Volgens appellante noodzaakt het gedurende een groot deel van de dag typen op een toetsenbord tot repetitieve hand- en/of vingerbewegingen. Verder is er volgens appellante reden voor het aannemen van een urenbeperking wegens de pijnklachten in combinatie met de psychische klachten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante brieven van 21 juni 2021 en 27 oktober 2022 van een revalidatiearts, een brief van 8 januari 2022 van een reumatoloog en een dossier van haar revalidatietraject overgelegd. Tot slot acht appellante de geselecteerde functies niet passend omdat haar belastbaarheid is overschat.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 juli 2020, 11 maart 2021, 13 december 2021 en 26 september 2022 overgelegd. Hierin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat de door appellante aangevoerde gronden en nadere medische stukken geen aanleiding geven voor een ander standpunt over de belastbaarheid van appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 31 augustus 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen. Gelet op de beroepsgronden is meer specifiek in geschil of het Uwv de belastbaarheid wat betreft het hand- en vingergebruik juist heeft vastgesteld en of het Uwv terecht geen urenbeperking heeft aangenomen.
4.3.1.
Geoordeeld wordt dat het Uwv met het rapport van 13 december 2021 voldoende heeft gemotiveerd dat er geen reden is om een beperking aan te nemen wegens een verminderde tastzin van een drietal vingers bij beide handen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 13 december 2021 toegelicht dat de constatering van de verminderde tastzin een subjectieve constatering is die niet door middel van onderzoek door een verzekeringsarts kan worden geobjectiveerd. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk onderbouwd dat voor de door appellante aangegeven verminderde tastzin van de middel-, ringvinger en pink geen neurologische verklaring is te geven. Voor het door appellante ter zitting naar voren gebrachte standpunt dat de bij haar vastgestelde polyneuropathie de oorzaak zou kunnen zijn van de verminderde tastzin, is geen steun te vinden in de gedingstukken. Het Uwv heeft rekening gehouden met de polyneuropathie door een beperking aan te nemen voor het lopen wegens de rechtervoetklachten van appellante. In het rapport van 13 december 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook voldoende gemotiveerd waarom er geen reden is om appellante naast de beperking voor repetitieve hand-/vingerbewegingen ook beperkt te achten voor het bedienen van toetsenbord/muis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat wegens het carpaletunnelsyndroom aan beide handen een beperking is aangenomen voor repetitieve hand-/vingerbewegingen. Dit is een beperking die ziet op de frequentie van de belasting. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding om daarnaast een beperking aan te nemen voor het werken met toetsenbord en muis. Dit betreft een beperking voor de duurbelasting. Hiervoor is geen aanleiding omdat bij appellante geen sprake is van afwijkingen aan de vingers. Dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is inzichtelijk en kan worden gevolgd.
4.3.2.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. In het rapport van 11 maart 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat er geen indicatie is voor een urenbeperking op energetische of preventieve gronden. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden om naast de beperkingen die zijn aangenomen wegens de pijnklachten aan het bewegingsapparaat nog een urenbeperking aan te nemen om energetische redenen. Evenmin is er een indicatie voor een urenbeperking ter voorkoming van een toename van de pijnklachten. Ook de depressieve klachten die in remissie zijn, geven volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden voor een urenbeperking. Er is geen aanleiding voor twijfel aan dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.
Uit 4.3.1 en 4.3.2 volgt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de FML van 1 augustus 2018. Uitgaande van de FML van 1 augustus 2018 heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, ook wat betreft de belasting op het punt repetitieve hand-/vingerbewegingen. In het rapport van 24 april 2019 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gemotiveerd dat in de functie administratief medewerker (SBC-code 315133) niet lang achtereen repetitief gewerkt wordt omdat het toetsenbord/muis bedienen voldoende wordt afgewisseld met andere werkzaamheden. Dit geldt ook voor de functie administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100).
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en J.D. Streefkerk en
M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) A.L.K. Dagmar