In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan appellante voor haar zoon, geboren in 2003. Appellante ontving eerder kinderbijslag voor haar dochter, maar heeft nooit kinderbijslag voor haar zoon aangevraagd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in 2021, na een melding van appellante, kinderbijslag toegekend met terugwerkende kracht vanaf het eerste kwartaal van 2016, maar appellante eiste een langere terugwerkende kracht. De Svb stelde dat er een fout was opgetreden in de gegevensuitwisseling met de gemeentelijke basisregistratie, wat leidde tot de late toekenning van de kinderbijslag.
De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb het buitenwettelijk begunstigend beleid consistent had toegepast en dat er geen fundamentele rechten van appellante waren geschonden. De Raad benadrukte dat de wet bepaalt dat het recht op kinderbijslag op aanvraag wordt vastgesteld en dat de terugwerkende kracht niet verder kan gaan dan vijf jaar, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De Raad concludeerde dat appellante geen recht had op een langere terugwerkende kracht dan de Svb had toegekend en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.