ECLI:NL:CRVB:2023:771
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. N. Velthorst, heeft hoger beroep ingesteld tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De zaak betreft een proceskostenvergoeding en de beoordeling van de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
Tijdens de zitting op 3 november 2022 is de appellant niet verschenen, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs. Het Uwv heeft ter zitting de aan appellant opgelegde boete ingetrokken, waarna de Raad het onderzoek heeft geschorst. Op 2 december 2022 heeft de appellant het hoger beroep ingetrokken, maar het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn gehandhaafd. De Raad heeft vervolgens de proceskosten van de appellant toegewezen, die zijn begroot op € 2.511,- voor verleende rechtsbijstand en € 181,- griffierecht.
De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in deze procedure met drie jaar en twee maanden is overschreden. De overschrijding is volledig aan het Uwv toe te rekenen, aangezien de procedure niet als complex kan worden aangemerkt en de opstelling van de appellant geen aanleiding geeft voor een langere behandelingsduur. De immateriële schade van de appellant is vastgesteld op € 3.500,-. De totale veroordeling van het Uwv bedraagt € 2.929,50 aan proceskosten en € 3.500,- aan schadevergoeding.