ECLI:NL:CRVB:2023:762
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en geschiktheid van functies in medisch opzicht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 14 december 2017 ziekmeldde, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had op 23 juni 2020 besloten om geen WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit van 19 januari 2021.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldeed aan de zorgvuldigheidseisen. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte geen twijfels had over de medische beoordeling en verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken op 19 april 2023.