ECLI:NL:CRVB:2023:762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
22/149 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en geschiktheid van functies in medisch opzicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 14 december 2017 ziekmeldde, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had op 23 juni 2020 besloten om geen WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit van 19 januari 2021.

De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldeed aan de zorgvuldigheidseisen. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte geen twijfels had over de medische beoordeling en verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken op 19 april 2023.

Uitspraak

22 149 WIA

Datum uitspraak: 19 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 december 2021, 21/994 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.J. Weldam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2023. Namens appellante is mr. Weldam verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als secretaresse voor 37,34 uur per week. Op 14 december 2017 heeft appellante zich ziekgemeld met gezondheidsklachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 juni 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 23 juni 2020 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 7 januari 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 januari 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 30 november 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep met een gewijzigde FML van 30 november 2020 en van 22 december 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de zorgvuldigheidseisen. Het Uwv heeft een onafhankelijke psychiater van Psyon ingeschakeld en het feit dat het Uwv de kosten hiervan heeft betaald is geen reden om te twijfelen aan de objectiviteit van de psychiater van Psyon en zijn adviezen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek verricht en heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. De rechtbank heeft verder geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De psychiater van Psyon heeft geconcludeerd dat de door de behandelaars van psychologisch instituut Dokter Bosman gestelde diagnosen medisch objectief gezien niet kunnen worden bevestigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellante per datum in geding over benutbare mogelijkheden beschikt en dat geen sprake is van ernstige psychopathologie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de diagnosen die Dokter Bosman heeft gesteld in de brief van 22 januari 2021 al bekend waren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening gehouden met de psychische beperkingen van appellante. In de FML zijn beperkingen aangenomen voor werken met sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud, werken met veelvuldige deadlines of productiepieken, werken met verhoogd persoonlijk risico, omgaan met conflicten, samenwerken, beroepsmatig chauffeuren en nachtwerk. Hoewel vanuit de behandelend sector sprake lijkt te zijn van een ernstiger psychiatrisch beeld, worden de klachten van appellante door Dokter Bosman beschreven zonder dat er inhoudelijke conclusies worden getrokken. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen vloeien naar het oordeel van de rechtbank logisch voort uit de beschikbare medische informatie. Appellante heeft geen informatie ingediend waaruit blijkt dat meer beperkingen moeten worden aangenomen. Omdat de rechtbank geen twijfel heeft over het inhoudelijke oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bestaat er geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de zorgvuldigheidseisen. De kritiek van psycholoog M. Sonneveld, werkzaam bij Dokter Bosman, van 10 mei 2021 op het rapport van Psyon is niet weerlegd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het rapport van Psyon ontbreekt een opgave van de stukken die door het Uwv zijn verstrekt en wordt geen peildatum genoemd. Ten onrechte is aangenomen dat de diagnosen niet helder zijn. Volgens het rapport van Psyon voldoet appellante anamnestisch aan de diagnose maar scoort zij hoog op de symptoomvalidatietest. Juist op deze stelling heeft Sonneveld kritiek en zij stelt dat dit niet juist is. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een artikel van prof. dr. B.A. Schmand en dr. J.F.M. de Jonghe overgelegd over het vaststellen van symptoomvaliditeit in neuropsychologisch expertiseonderzoek. Ook heeft appellante een artikel uit De Groene Amsterdammer van 30 maart 2022 ingebracht, getiteld “Het Uwv keurt zijn eigen vlees”, over de beoordeling van arbeidsongeschiktheidszaken en daarbij onder meer over rapportages van Psyon. Verder heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen twijfel heeft over de juistheid van de medische beoordeling, nu er tegenstrijdigheden zijn tussen de conclusies van de behandelend sector en het Uwv en de door het Uwv ingeschakelde deskundige. Appellante verzoekt de Raad daarom een onafhankelijk deskundige, een psychiater, te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 7 januari 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat het onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. De brief van Sonneveld van 10 mei 2021 is pas in hoger beroep overgelegd, zodat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hier niet eerder op heeft kunnen reageren. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 8 april 2022 gereageerd op deze brief. Ook wordt appellante niet gevolgd in haar stelling dat het onderzoek door Psyon niet zorgvuldig is geweest. Psychiater A. Wessels van Psyon heeft zelf onderzoek verricht, bestaande uit twee gesprekken met appellante. Verder staat in het rapport expliciet vermeld dat de aanvraag van appellante is meegezonden en dat informatie van Dokter Bosman van 16 maart 2020 is ingewonnen. Dat in het rapport geen peildatum is genoemd maakt het rapport evenmin onzorgvuldig. Het onderzoek door Psyon heeft plaatsgevonden op 28 februari 2020 en de datum in geding is 7 januari 2020. Het rapport is dus slechts ruim een maand na de datum in geding. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat niet uit mocht worden gegaan van de bevindingen op het moment van het onderzoek.
4.4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geeft ook geen aanleiding om te concluderen dat het Uwv de beperkingen van appellante op de datum in geding heeft onderschat. Gelet op de overeenkomst tussen de bevindingen, vermeld in het expertiserapport van Psyon en de bevindingen, vermeld in de rapporten van de verzekeringsartsen, bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het rapport van Psyon van 13 mei 2020 wordt beschreven dat de gestelde diagnosen niet bevestigd kunnen worden en dat de hoge score op de symptoomvalidatietest een sterke aanwijzing vormt voor symptoomaggravatie. Deze indruk wordt versterkt doordat sommige klachten ook bij doorvragen vaag blijven en de klachtenpresentatie tegenstrijdigheden bevat, die niet passend zijn bij de psychiatrische stoornissen. Psychiater Wessels van Psyon gaat uit van de diagnose ongespecificeerde aanpassingsstoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht opgemerkt dat de uitkomst van de symptoomvalidatietest niet hoeft te betekenen dat er sprake is van simuleren. Deze test is niet doorslaggevend geweest voor het uiteindelijke standpunt in de verzekeringsgeneeskundige oordeelsvorming.
4.4.2.
Daarbij is van belang dat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naast het rapport van Psyon, gebaseerd is op dossieronderzoek, waaronder informatie uit de behandelend sector, een uitgebreide anamnese en een uitgebreid psychisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft duidelijk beargumenteerd waarom appellante niet aan bepaalde psychiatrische diagnosen voldoet en kan worden gevolgd in de toelichting dat binnen de behandelend sector over verschillende (waarschijnlijkheids-)diagnosen wordt gesproken en dat zelfs ver na de datum in geding de diagnose nog niet helder is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de bevindingen in het expertiserapport van Psyon in lijn zijn met de bevindingen van de primaire arts. Bovendien zijn in de gewijzigde FML van 30 november 2020 meerdere aanvullende beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren in verband met de psychische klachten aangenomen. Uit wat appellante heeft aangevoerd blijkt niet dat met deze beperkingen haar psychische klachten zijn onderschat. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht waaruit een eenduidige diagnose blijkt, zodat hierin geen aanleiding wordt gezien te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel.
4.4.3.
Voor zover appellante heeft verzocht om benoeming van een deskundige wordt als volgt overwogen. Appellante heeft in de procedures diverse medische stukken ingediend die naar hun aard geschikt zijn om twijfel te zaaien aan het oordeel van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie betrokken bij het medisch onderzoek. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Uit het arrest Korošec volgt verder niet dat de rechter uit het oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een situatie als hier aan de orde, waarin een verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk de informatie van de behandelend artsen heeft betrokken, zodat deze door de rechter kan worden getoetst, een medisch deskundige te benoemen. Omdat de daarvoor benodigde twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, C.F.E. van Olden-Smit en M.L. Noort, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) S.C. Scholten