ECLI:NL:CRVB:2023:74

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
21 / 4410 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag dubbele kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) wegens gebrek aan intensieve zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor dubbele kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op basis van de Algemene kinderbijslagwet (AKW). De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.E.A.H. Verstraelen, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Svb, waarin werd gesteld dat zijn zoon, geboren in 2012, geen intensieve zorg nodig had zoals gedefinieerd in artikel 7a van de AKW. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Svb terecht geen zorgscore heeft toegekend voor de zorgbehoefte van de zoon van de appellant. De Svb had zich gebaseerd op een advies van het CIZ, dat na zorgvuldig onderzoek tot de conclusie kwam dat de zorgscore niet voldeed aan de vereisten voor dubbele kinderbijslag. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen, aangezien de appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten te onderbouwen, maar hierin niet is geslaagd.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van de appellant ongegrond. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 13 januari 2023.

Uitspraak

21.4410 AKW

Datum uitspraak: 13 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 december 2021, 20/2293 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.E.A.H. Verstraelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Verstraelen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.A. ErkensHanssen.

OVERWEGINGEN

1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 3 augustus 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. In het bestreden besluit heeft de Svb, beslissend op bezwaar, het besluit van 19 juni 2020 gehandhaafd. Bij dat besluit heeft de Svb de aanvraag van appellant voor dubbele kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) voor zijn zoon [L.], geboren op [geboortedag] 2012, afgewezen. Hieraan is ten grondslag gelegd dat [L.] geen intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a van de AKW nodig heeft en daarom niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag. Zijn zorgscore op de peildatum 1 juli 2020 is vastgesteld op drie punten, terwijl voor hem op die datum gezien zijn leeftijd een minimale zorgscore van vier punten is vereist. De rechtbank heeft – samengevat – het volgende overwogen. Het bestreden besluit is gebaseerd op het advies van het CIZ van 30 juli 2020, aangevuld op 5 maart 2021. Gelet op dit advies heeft de Svb terecht geen zorgscore toegekend voor de items ‘medische verzorging’, ‘gedrag’ en ‘bezig houden, handreikingen’. Er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies of aan de juistheid en volledigheid daarvan. Er is daarom geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
2. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Ter zitting heeft appellant zijn hogerberoepsgronden gepreciseerd. Samengevat heeft appellant het volgende aangevoerd. Het CIZ heeft onvoldoende zorgvuldig onderzoek gedaan naar de zorgbehoefte en thuissituatie van [L.]. Verder is gezien de epilepsie-, autisme- en gedragsproblematiek van [L.] ten onrechte geen zorgscore toegekend voor de items ‘eten en drinken’, ‘medische verzorging’, ‘gedrag’ en ‘bezig houden, handreikingen’. Tot slot is het volgens appellant noodzakelijk dat in deze procedure een deskundige wordt benoemd.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
De rechtbank is in de aangevallen uitspraak uitvoerig ingegaan op wat appellant in beroep naar voren heeft gebracht en is daarbij tot het oordeel gekomen dat de Svb heeft mogen afgaan op het advies van het CIZ dat geen zorgscore hoeft te worden toegekend voor de items ‘medische verzorging’, ‘gedrag’ en ‘bezig houden, handreikingen’. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank op deze punten.
3.2.
Met de rechtbank is de Raad ook van oordeel dat het CIZ zijn advies heeft gebaseerd op voldoende zorgvuldig onderzoek. Het CIZ heeft bij zijn advies verschillende stukken betrokken waaronder stukken van de leerkrachten van [L.], van zijn behandelaars bij GGZ Zuyderland, van zijn kinderergotherapeut en van zijn kinderneuroloog. Verder heeft het CIZ uitvoerig getelefoneerd met appellant over de situatie van [L.], ook over zijn thuissituatie. Tijdens dit gesprek is per item uitgevraagd waaruit de zorgbehoefte van [L.] bestaat en op welke vlakken en in welke mate hulp nodig is van appellant. Hierbij is uitdrukkelijk de epilepsie-, autisme- en gedragsproblematiek van [L.] betrokken. Naar aanleiding van het beroep tegen het bestreden besluit heeft het CIZ nogmaals getelefoneerd met appellant en ook met een leerkracht en verschillende behandelaars van [L.] over zijn zorgbehoefte en problematiek. Gezien het voorgaande is er, anders dan appellant meent, geen aanleiding voor het oordeel dat in de beoordeling van het CIZ de praktische gang van zaken onvoldoende aan de orde is gekomen en dat het advies te ‘theoretisch’ is. Dat appellant door medicijngebruik de situatie anders heeft beschreven dan daadwerkelijk het geval was, is niet gebleken.
3.3.
Uit wat appellant in zijn hoger beroepschrift heeft aangevoerd en uit de voorhanden zijnde objectief medische informatie volgt niet dat aan de op het Beoordelingskader BUK (Beoordelingskader) gebaseerde adviezen van het CIZ moet worden getwijfeld zodanig dat de Svb daar met betrekking tot de items ‘medische verzorging’, ‘gedrag’ en ‘bezig houden, handreikingen’ niet van heeft kunnen uitgaan. Appellant heeft zijn standpunt dat op de peildatum ten onrechte geen zorgscore is toegekend voor deze items ook in hoger beroep niet met stukken onderbouwd. Hetzelfde geldt voor het ter zitting door appellant ingenomen standpunt omtrent het niet scoren op het item ‘eten en drinken’. In het advies is beschreven dat [L.] zelfstandig kan eten en is onderkend dat [L.] een moeilijke en selectieve eter is die aansporing nodig heeft bij het eten. Op inzichtelijke wijze is uiteengezet dat echter niet te onderbouwen is dat [L.] continue aansporing behoeft tijdens het eten als bedoeld in het Beoordelingskader. Evenmin heeft appellant aan de hand van concrete, verifieerbare en te objectiveren feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt dat anderszins sprake was van een situatie van intensieve zorg voor [L.] als bedoeld in artikel 7a van de AKW.
3.4.
Net als de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Daarbij is van belang dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zelf (medische) stukken over te leggen, daarvan ook gebruik heeft gemaakt en dat hij met wat is aangevoerd onvoldoende twijfel heeft gezaaid over de beoordeling.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en A. van Gijzen en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2023.
(getekend) J. Brand
(getekend) L.C. van Bentum