ECLI:NL:CRVB:2023:658

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
22 / 748 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vrijwillige verzekering AOW en procesbelang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellanten tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant 1, die sinds 1 maart 2003 in Spanje woont en daar heeft gewerkt, heeft verzocht om deelname aan de vrijwillige verzekering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) tijdens zijn werkzaamheden in Panama. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft zijn aanvraag in eerste instantie afgewezen, maar heeft later, na het indienen van hoger beroep, besloten om appellant 1 alsnog toe te laten tot de vrijwillige verzekering. Dit leidde tot de vraag of appellanten nog procesbelang hadden bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak, nu de Svb aan hun bezwaren tegemoet was gekomen.

De Raad oordeelde dat er geen belang meer was bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak, omdat het bestreden besluit II de eerdere besluiten had ingetrokken en er feitelijk geen geschil meer bestond. De Raad concludeerde dat appellanten onvoldoende procesbelang hadden voor een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit II, aangezien hun belangen niet meer in het geding waren. De Raad verklaarde het hoger beroep en het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk en veroordeelde de Svb in de proceskosten van appellanten, die in totaal € 3.348,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan op 30 maart 2023.

Uitspraak

22.748 AOW, 23/976 AOW

Datum uitspraak: 30 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 januari 2022, 19/773 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] te [woonplaats 1] (appellant 1) en [appellant 2] . te [woonplaats 1] (appellant 2)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten 1 en 2 (appellanten) heeft mr. N.A. van Dijk hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vragen van de Raad beantwoord.
De Svb heeft op 16 februari 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellanten hebben hierop te kennen gegeven dat zij het hoger beroep handhaven. Aan deze beroepsprocedure is registratienummer 23/976 AOW toegekend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2023. Namens appellanten is verschenen mr. Van Dijk. De Svb is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant 1 woont sinds 1 maart 2003 in Spanje en heeft sindsdien gewerkt in Spanje, waaronder voor [naam werkgever]., een Spaans bedrijf dat onderdeel is van de [appellant 2] Appellant 1 is per 1 juli 2018 in dienst getreden bij appellant 2 om werkzaamheden te verrichten in Panama
.Appellant is in die periode met zijn gezin in Panama gaan wonen.
1.2.
Appellant 1 heeft de Svb op 4 juni 2018 verzocht om hem gedurende zijn werkzaamheden in Panama te laten deelnemen aan de vrijwillige verzekering op grond van artikel 35 van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.3.
Bij besluit van 7 augustus 2018 heeft de Svb de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 29 november 2018 (bestreden besluit I) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 7 augustus 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant 1 heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel dient te worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering. Hij is van mening dat artikel 6 van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) de wettelijke basis vormt om te kunnen voldoen aan de voorwaarden voor deelname aan de vrijwillige verzekering. Hij ziet zich daarin gesteund door het bepaalde in artikel 12, eerste en zesde lid, van Verordening (EG) nr. 987/2009 (Vo 987/2009). De rechtbank is ten onrechte voorbijgegaan aan de besluitvorming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv heeft appellant 1 wel toegelaten tot de vrijwillige werknemersverzekering en heeft daarbij rekening gehouden met de Spaanse tijdvakken van verplichte verzekering.
3.2.
De Svb heeft bij brief van 2 februari 2023 laten weten appellant 1 alsnog de gevraagde vrijwillige verzekering aan te bieden en een nieuwe beslissing op bezwaar te zullen nemen. Daarbij heeft de Svb zich bereid verklaard de kosten van de procedure te vergoeden. Bij de gewijzigde beslissing op bezwaar van 16 februari 2023 (bestreden besluit II) is appellant toegelaten tot de vrijwillige verzekering vanaf 1 juli 2018 tot de datum waarop hij zich weer in Nederland heeft gevestigd: 9 juli 2020. De Svb heeft het besluit gebaseerd op de artikelen 35 en 36 van de AOW, artikel 6 van Vo 883/04 en de Svb-beleidsregels.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij het bestreden besluit II heeft de Svb het bestreden besluit I ingetrokken en is de Svb aan de bezwaren van appellanten tegemoetgekomen. Bestreden besluit II wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, van rechtswege in de beoordeling van de Raad betrokken nu appellanten hebben betoogd bij de beoordeling daarvan belang te hebben. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar in het bestreden besluit I. Nu dat besluit is ingetrokken en niet is verzocht om vergoeding van schade, hebben appellanten geen belang meer bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep daartegen wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
4.2.
Vervolgens moet ambtshalve de vraag worden beantwoord of appellanten voldoende procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit II. Door het bestreden besluit II bestaat er feitelijk geen geschil meer tussen partijen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 25 november 2020, is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van dat beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. [1] Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een reeds verstreken periode, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. [2] Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden. [3]
4.3.
Appellanten hebben gesteld dat procesbelang is gelegen in de vraag of appellanten als werknemer dan wel werkgever in toekomstige (andere) gevallen ook een positief antwoord krijgen op een verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering. De motivering van het bestreden besluit II is daartoe niet voldoende. Appellanten willen een inhoudelijk uitspraak van de Raad over de vrijwillige verzekering in dit soort gevallen.
4.4.
De Raad is van oordeel dat deze belangen onvoldoende procesbelang opleveren. Er is geen sprake van een situatie die vergelijkbaar is met de hierboven genoemde uitspraak. [4] In die zaak is het procesbelang komen te ontvallen door het verstrijken van de periode, waarover om verstrekking van zorg was verzocht. Dit terwijl de wetgeving voorts voorzag in het steeds per tijdvak – een jaar – opnieuw doen van een aanvraag om zorg. Het procesbelang is in dit geschil komen te ontvallen door een tegemoetkomende beslissing op bezwaar. De belangen van andere werknemers van appellant 2 kunnen niet in de beoordeling worden betrokken. Wat betreft appellant 1 wordt opgemerkt dat het gestelde belang ziet op een onzekere toekomstige gebeurtenis die evenmin in de beoordeling kan worden betrokken. Daar komt bij dat appellant 1 inmiddels weer verplicht verzekerd is geraakt voor de AOW waardoor de feiten en omstandigheden bij een nieuwe aanvraag om toelating tot de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW anders zijn dan ten tijde in geding. Een toekomstige situatie zal worden beoordeeld aan de hand van de zich dan voordoende feitelijke situatie. Appellant 1 kan in een toekomstig geschil rechtsmiddelen aanwenden tegen een besluit tot weigering van de toelating tot de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en dan zijn gronden tegen dat besluit naar voren brengen.
4.5.
Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak en het beroep tegen het bestreden besluit II zullen niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van voldoende procesbelang. De vraag of appellant 2, namens welke ook hoger beroep is ingesteld, als belanghebbende bij de besluiten kan worden aangemerkt en in het hoger beroep en beroep ontvangen kan worden, hoeft daarom niet te worden besproken.
5. De Raad ziet aanleiding het de Svb te veroordelen in de kosten die appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.674,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.674,- in hoger beroep (idem). In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding voor verleende rechtsbijstand € 3.348,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 16 februari 2023 niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de Svb in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.348,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 893,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en A. van Gijzen en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2023.
(getekend) E.E.V. Lenos
De griffier is verhinderd te ondertekenen.