In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellanten tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant 1, die sinds 1 maart 2003 in Spanje woont en daar heeft gewerkt, heeft verzocht om deelname aan de vrijwillige verzekering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) tijdens zijn werkzaamheden in Panama. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft zijn aanvraag in eerste instantie afgewezen, maar heeft later, na het indienen van hoger beroep, besloten om appellant 1 alsnog toe te laten tot de vrijwillige verzekering. Dit leidde tot de vraag of appellanten nog procesbelang hadden bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak, nu de Svb aan hun bezwaren tegemoet was gekomen.
De Raad oordeelde dat er geen belang meer was bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak, omdat het bestreden besluit II de eerdere besluiten had ingetrokken en er feitelijk geen geschil meer bestond. De Raad concludeerde dat appellanten onvoldoende procesbelang hadden voor een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit II, aangezien hun belangen niet meer in het geding waren. De Raad verklaarde het hoger beroep en het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk en veroordeelde de Svb in de proceskosten van appellanten, die in totaal € 3.348,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan op 30 maart 2023.