ECLI:NL:CRVB:2023:622
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loon tijdens vakantie en dagloonberekening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in augustus 2017 uitviel als vrachtwagenchauffeur. Het Uwv had appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend, maar appellant betwistte de berekening van zijn dagloon. Hij stelde dat zijn loon tijdens vakantie te laag was omdat alleen het basisloon werd uitbetaald, zonder rekening te houden met overuren. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde dat het Uwv artikel 17 van het Dagloonbesluit had moeten toepassen. De rechtbank vernietigde het besluit van het Uwv en droeg hen op een nieuw besluit te nemen. In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv ten onrechte geen rekening had gehouden met zijn lagere loon tijdens vakantiedagen. Het Uwv stelde dat het volledige loon werd betaald volgens de cao, en dat de berekening van het dagloon correct was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 25 februari 2022 ongegrond. De Raad oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat appellant door vakantie lager loon had genoten en dat de systematiek van uitbetaling van overuren geen aanleiding gaf om anders te oordelen. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.