ECLI:NL:CRVB:2023:622

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
22/731 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loon tijdens vakantie en dagloonberekening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in augustus 2017 uitviel als vrachtwagenchauffeur. Het Uwv had appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend, maar appellant betwistte de berekening van zijn dagloon. Hij stelde dat zijn loon tijdens vakantie te laag was omdat alleen het basisloon werd uitbetaald, zonder rekening te houden met overuren. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde dat het Uwv artikel 17 van het Dagloonbesluit had moeten toepassen. De rechtbank vernietigde het besluit van het Uwv en droeg hen op een nieuw besluit te nemen. In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv ten onrechte geen rekening had gehouden met zijn lagere loon tijdens vakantiedagen. Het Uwv stelde dat het volledige loon werd betaald volgens de cao, en dat de berekening van het dagloon correct was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 25 februari 2022 ongegrond. De Raad oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat appellant door vakantie lager loon had genoten en dat de systematiek van uitbetaling van overuren geen aanleiding gaf om anders te oordelen. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

22 731 WIA, 23/49 WIA

Datum uitspraak: 29 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 januari 2022, 20/6499 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. de Jong hoger beroep ingesteld (zaaknummer 22/731).
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 30 december 2022 een door mr. De Jong namens appellant ingesteld beroep gericht tegen een nader besluit van 25 februari 2022 aan de Raad doorgezonden om samen met zaaknummer 22/731 te worden behandeld (zaaknummer 23/49).
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken gevoegd plaatsgevonden op 15 februari 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in augustus 2017 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 18 september 2019 met ingang van 3 oktober 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Nadat appellant bezwaar had gemaakt tegen dit besluit heeft het Uwv in een brief van 29 oktober 2019 toegelicht dat het refertejaar loopt van 1 augustus 2016 tot en met 31 juli 2017 en dat het dagloon op basis van wat appellant in dit jaar als inkomsten heeft gehad geïndexeerd is vastgesteld op € 177,36.
1.3.
Appellant heeft in bezwaar aangevoerd dat overuren een significant deel uitmaken van het sociale verzekeringsloon (sv-loon) van beroepschauffeurs. Overuren worden uitbetaald in de maand na de maand waarin deze overuren zijn gemaakt. Het bij ziekte en vakantie doorbetaalde basisloon is lager dan het gebruikelijke loon met overuren. Het in de maand februari 2017 uitbetaalde loon is significant lager geweest omdat hij door ziekte en verlof in januari 2017 minder overuren heeft gemaakt. Het sv-loon van de maand februari 2017 is daardoor niet representatief. Appellant heeft ook aangevoerd dat de werkgever de in juni 2017 gemaakte overuren niet in juli 2017 heeft uitbetaald, maar in september 2017, dus na de referteperiode, waardoor dit loon niet is meegeteld bij de berekening van zijn dagloon. Ten slotte heeft appellant in bezwaar aangevoerd dat tijdens vakantieperioden een te laag loon in aanmerking is genomen, namelijk een basisloon zonder overuren. Dit was volgens hem in strijd met Europese regels. De relevante cao is pas later aangepast aan deze regels.
1.4.
Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van 16 april 2020 (bestreden besluit 1) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 september 2019 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft over het loon dat in februari 2017 is betaald overwogen dat uit de door appellant ingebrachte loonstroken volgt dat de werkgever van appellant na februari 2017 binnen het refertejaar alsnog een overwerkvergoeding heeft uitbetaald, waardoor het negatieve effect van het lagere loon in februari 2017 op het dagloon teniet is gedaan. Het Uwv heeft over de overuren over de maand juni 2017 die in juli 2017 niet zijn uitbetaald, overwogen dat deze buiten de referteperiode zijn betaald. Het is niet gebleken dat dit loon vorderbaar maar nietinbaar was. Over het te lage basisloon tijdens opname van vakantie heeft het Uwv onder meer overwogen dat pas buiten de referteperiode, in september 2018, is komen vast te staan dat appellant recht had op een hoger loon tijdens de referteperiode omdat toen afspraken zijn gemaakt tussen werkgevers en de bonden. Dat maakt dat het loon in de referteperiode nog niet vorderbaar was en niet aan de voorwaarde van vorderbaar maar niet-inbaar is voldaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv artikel 17 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) had moeten toepassen omdat appellant in februari 2017 minder loon had door ziekte en/of verlof. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de later alsnog binnen de referteperiode betaalde overuren gemaximeerd waren op 15 uur, terwijl appellant normaal meer overuren maakte. Bestreden besluit 1 kan daarom in zoverre geen stand houden. Over het loon over de maand juli 2017 heeft de rechtbank overwogen dat niet kan worden gesproken over vorderbaar maar nietinbaar loon. De rechtbank heeft over het loon tijdens vakantie overwogen dat appellant niet heeft aangetoond dat hij de werkgever in het refertejaar op niet mis te verstane wijze heeft gemaand om dit vorderbare loon uit te betalen. Volgens de rechtbank kan daarom niet worden gesproken van niet-inbaar loon. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten en het Uwv opgedragen het door appellant betaalde griffierecht te vergoeden en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot een schadevergoeding van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv bij besluit van 25 februari 2022 (bestreden besluit 2) het bezwaar tegen het besluit van 18 september 2019 gegrond verklaard en het dagloon geïndexeerd vastgesteld op € 179,08. Het Uwv heeft de maand februari 2017 bij berekening van het dagloon buiten beschouwing gelaten en heeft in plaats van deze maand gerekend met het loon dat is uitbetaald in januari 2017.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat bij de berekening van het loon tijdens de vakantiedagen in de referteperiode ten onrechte geen rekening is gehouden met artikel 17 van het Dagloonbesluit. Het loon over alle vakantiedagen in de referteperiode is niet representatief doordat het loon significant lager is als gevolg van verlof. Het Uwv moet daarom een periode hanteren waarin wel volledig loon is betaald. Appellant heeft hierbij toegelicht dat het loon tijdens vakantie tot 1 januari 2019 significant lager was omdat op basis van de cao beroepsgoederenvervoer tijdens vakantiedagen alleen het basisloon werd betaald. Tegen bestreden besluit 2 heeft appellant aangevoerd dat het onjuist is dat het loon over de maand januari 2017 in plaats van de maand februari 2017 is meegenomen omdat hij in de maand januari 2017 elf dagen verlof heeft genoten en vanaf 24 januari 2017 een periode arbeidsongeschikt was. In de visie van appellant had moeten worden uitgegaan van het sv-loon van maart 2017, een maand waarin geen sprake was van negatieve invloeden door ziekte en vakantiedagen. Appellant heeft verzocht om vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente in geval zijn hoger beroep slaagt.
4.2.
Het Uwv heeft ter zitting naar voren gebracht dat berust is in de aangevallen uitspraak en wat de rechtbank heeft overwogen over de toepassing van artikel 17 van het Dagloonbesluit in verband met de ziektedagen die aan de orde waren. Het Uwv volgt niet dat artikel 17 van het Dagloonbesluit in deze zaak van toepassing is in verband met lager loon door vakantiedagen. Het Uwv stelt zich daarbij op het standpunt dat tijdens vakantiedagen het volledig loon werd betaald volgens de toen geldende cao, te weten het tijdens vakantie rechtens geldende basisloon.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
In dit geding zijn de artikelen van Dagloonbesluit van toepassing zoals die artikelen op 3 oktober 2019 luidden.
5.2.
In artikel 17, eerste en tweede lid, van het Dagloonbesluit is het volgende bepaald:
1. Indien de werknemer in een aangiftetijdvak in de referteperiode geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof of werkstaking of omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht wegens ziekte wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten bij dezelfde werkgever in het laatste aan dat verlof, die werkstaking of die ziekte, voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheden zich niet hebben voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.
2. Indien er geen voorafgaand aangiftetijdvak als bedoeld in het eerste lid is, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, het loon in aanmerking genomen bij dezelfde werkgever over het aangiftetijdvak direct na afloop van dat verlof, die werkstaking of die ziekte, indien:
a. dat aangiftetijdvak geheel gelegen is in de referteperiode, en
b. de werknemer gedurende het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.
5.3.
Bestreden besluit 2 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
5.4.
In geschil is of waar het gaat om het loon tijdens vakantie toepassing moet worden gegeven aan het bepaalde in artikel 17 van het Dagloonbesluit. Daarnaast is in geschil of het Uwv in bestreden besluit 2 op een juiste manier uitvoering heeft gegeven aan de aangevallen uitspraak door bij de berekening van het dagloon uit te gaan van het loon dat is uitbetaald in januari 2017 in plaats van het loon dat is uitbetaald in februari 2017.
Loon tijdens vakantie
5.5.
Uit de gedingstukken en wat is besproken ter zitting volgt dat een door de vakbond(en) gevoerde procedure over het lage basisloon bij vakantieverlof heeft geleid tot een aanpassing van de cao met ingang van 1 januari 2019, dus pas na het refertejaar. Voorts is tussen appellant en zijn werkgever een schikking tot stand gekomen over een nabetaling. Ook dit is gebeurd na het refertejaar. Tijdens het refertejaar was dit dus nog niet aan de orde. Appellant heeft, ook na vragen hierover ter zitting, niet duidelijk gemaakt of hij buiten de maand januari 2017 vakantiedagen in het refertejaar heeft genoten. Appellant heeft weliswaar ter zitting naar voren gebracht dat hij in december 2016 vrije dagen heeft gehad, maar heeft dit verder niet onderbouwd. Uit het door het Uwv ingebrachte overzicht uit de polisadministratie volgt niet dat er in deze maand vakantiedagen zijn genoten. De Raad beschikt dan ook over onvoldoende gegevens om te kunnen concluderen dat er door vakantie lager loon is genoten. Wanneer ervan zou worden uitgegaan dat er meer perioden met vakantiedagen zijn geweest, wordt van belang geacht dat het basisloon wordt uitbetaald na de periode waarin vakantie is genoten. Dit is het loon volgens de arbeidsovereenkomst en de cao en dus het rechtens geldende loon, zodat er geen sprake is van minder loon in verband met verlof. De Raad ziet in wat in deze zaak naar voren is gebracht over de systematiek van het uitbetalen van overuren in de maand nadat deze uren zijn gemaakt geen aanleiding om anders te oordelen.
Bestreden besluit 2
5.6.
Zoals eerder door appellant in de procedure naar voren is gebracht en ook ter zitting is besproken heeft het minder werken in een maand door ziekte of vakantiedagen pas in de maand daarna effect op het loon. De grond dat het loon over de maand januari 2017 niet representatief is, omdat appellant in diezelfde maand minder overuren maakte, kan daarom niet slagen. Gelet op de gehanteerde systematiek van uitbetaling van overuren in de maand erna heeft het mindere aantal overuren in januari 2017 tot een lager loon over februari 2017 geleid. Deze maand is bij bestreden besluit 2 buiten beschouwing gelaten en in plaats daarvan is gerekend met het loon dat is betaald in januari 2017. Appellant heeft ter zitting gesteld dat het loon in januari 2017 ook niet representatief is doordat ook in december 2016 vakantiedagen zijn genoten, maar heeft dit, zoals overwogen in 5.5 niet onderbouwd. Uit de gedingstukken volgt dat er slechts een klein verschil is tussen het sv-loon in december 2016 (€ 3.194,30) en in januari 2017 (€ 3.177,02). De Raad ziet ook daarom geen reden om ervan uit te gaan dat het loon in januari 2017 niet representatief is. Er is dan ook geen aanleiding om te bepalen dat het Uwv van het loon over de maand maart 2017 moet uitgaan.
Conclusie
5.7.
Uit 5.5 en 5.6 volgt dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten en dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard moet worden. Dit brengt mee dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten (22/731);
- verklaart het beroep tegen het besluit van 25 februari 2022 ongegrond (23/49);
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en A.I. van der Kris en C. Karman als leden, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) E.X.R. Yi