ECLI:NL:CRVB:2023:601

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
22/1661 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en vaststelling van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die op 2 maart 2018 uitviel als logistiek medewerker, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv weigerde de uitkering met ingang van 17 mei 2020, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen deze beslissing gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft verricht en dat de beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had voldoende medische gegevens betrokken bij de beoordeling van de fysieke en psychische beperkingen van appellant. De rechtbank oordeelde dat de geselecteerde functies, waaronder die van wikkelaar en snackbereider, medisch geschikt waren voor appellant, ondanks zijn bezwaren over de geschiktheid van deze functies.

Appellant voerde aan dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen in stand had gelaten en dat de Standaard ‘duurbelastbaarheid in arbeid’ niet volledig was betrokken. De Raad oordeelde echter dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de vastgestelde belastbaarheid in twijfel trokken. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht had geweigerd appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de vastgestelde arbeidsongeschiktheid onder de 35% bleef.

Uitspraak

22.1661 WIA

Datum uitspraak: 30 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
22 april 2022, 21/4297 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Igdeli, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2023. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn begeleider en bijgestaan door mr. Igdeli. Tevens was een tolk aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 2 maart 2018 uitgevallen voor zijn werk als logistiek medewerker. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 juli 2020. Een arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellant niet meer geschikt is voor zijn werk als logistiek medewerker, vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 29,6% van zijn maatmaninkomen kan verdienen.
1.2.
Bij besluit van 24 augustus 2020 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van
17 mei 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 juli 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 28 juni 2021 met bijbehorende FML van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 1 juli 2021 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geen reden gezien om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Dat er sprake is van psychische, financiële en administratieve problemen was reeds bekend evenals dat appellant prikkelbaar is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat appellant op de datum in geding functioneerde op micro-, meso-, en macroniveau en dat het door appellant overgelegde ondersteuningsplan daarin geen andere inzichten geeft. Ten aanzien van het concentratievermogen heeft zij inzichtelijk gemotiveerd dat een verminderd reactievermogen niet gelijk is aan een verminderd concentratievermogen en dat uit het psychisch onderzoek door de verzekeringsarts blijkt dat appellant de aandacht kan vasthouden en richten. De beroepsgrond van appellant ten aanzien van de beperking op het gebied van frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk kan niet slagen, nu op de datum in geding versie 5 van het CBBS van toepassing is en het door appellant genoemde item daarin niet meer voorkomt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast afdoende gemotiveerd dat vanuit preventieve overwegingen de arbeidsduur is beperkt tot maximaal acht uur per dag/veertig uur per week en dat er geen noodzaak bestaat tot het aannemen van een verdere urenbeperking. Ten slotte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperking ten aanzien van grote groepen nader gespecificeerd; appellant kan met maximaal vijf mensen samenwerken en met maximaal tien mensen in dezelfde ruimte en als er 20 m2 ruimte per extra persoon aanwezig is, dan is dit mogelijk tot maximaal twintig personen. Appellant heeft niet met medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van zijn gezondheidstoestand op de datum in geding.
2.3.1.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en
en beroep in zijn rapport van 20 december 2021 de functies van productiemedewerker
industrie (SBC-code 111180) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) heeft laten
vervallen vanwege de groepsgrootte dan wel de vereiste werkruimte.
2.3.2.
De rechtbank heeft overwogen dat voor de resterende functies snackbereider (handmatig) (SBC-code 111071), textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel)
(SBC-code 111160) en wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053) de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat bij de vaststelling van het opleidingsniveau mag worden uitgegaan van de gegevens die appellant zelf (al dan niet met hulp van een derde) heeft opgegeven op het aanvraagformulier en dat het opleidingsniveau juist is vastgesteld.
2.3.3.
Appellant heeft verwezen naar de uitspraak van de Raad van 2 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2064 op grond waarvan hij de functie van wikkelaar niet geschikt acht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in reactie hierop inzichtelijk gemotiveerd dat deze functie geen eisen aan de taalvaardigheid stelt, dat basisonderwijs voldoende is en dat ervaring niet vereist is. Er wordt gewerkt aan de hand van een wikkelbon met daarop beperkte informatie en omdat appellant getallen kan lezen en eenvoudige, steeds terugkerende vaktermen kan herkennen, is de taal geen probleem. Verder is gemotiveerd waarom een verminderd reactievermogen in deze functie geen verhoogd persoonlijk risico geeft, waarbij is opgemerkt dat appellant in staat is nauwkeurig en geconcentreerd te werken. De rechtbank heeft overwogen dat naar aanleiding van de beroepsgronden over de exacte grootte van de bedrijfshal overleg heeft plaatsgevonden met de arbeidsdeskundig analist. In het enkele feit dat de grootte van de bedrijfshal niet genoemd is in het resultaat functiebeoordeling heeft de rechtbank daarom geen aanleiding gezien om aan de juistheid van de in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep genoemde omvang te twijfelen.
2.3.4.
Ten aanzien van de functie van snackbereider heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat gezien appellants verblijfsduur en arbeidsverleden in Nederland, alsmede de huidige digitale mogelijkheden het voor hem mogelijk moet zijn om eenvoudige online cursussen te volgen. De rechtbank heeft echter evenals het Uwv niet in gezien waarom het afwisselend met collega’s samenwerken in verschillende taken niet zou kunnen plaatsvinden binnen de aangegeven groepsgrootte van vijf personen. Daarbij wordt opgemerkt dat blijkens het resultaat functiebeoordeling de verschillende taken om beurten worden gedaan.
2.3.5.
Met betrekking tot de functie van textielproductenmaker heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat het bij deze functie gaat om het kunnen herkennen van een aantal vaktermen die steeds terugkomen en dat appellant, gelet op zijn verblijfsduur en arbeidsverleden in Nederland, daartoe in staat moet worden geacht. Verder is opgemerkt dat in deze functie samenwerken niet is vereist en dat volgens de functiebelasting er geen sprake is van een verhoogd persoonlijk risico in de functie.
2.4.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de functies inzichtelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting van de resterende voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld tot gegrondverklaring met instandlating van de rechtsgevolgen. Appellant is van mening dat de Standaard ‘duurbelastbaarheid in arbeid’ niet volledig is betrokken bij de beoordeling door de verzekeringsarts. Ten onrechte is geen urenbeperking aangenomen en is de behandeling van de psychische klachten niet bij de beoordeling betrokken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een huisartsenjournaal overgelegd. Appellant heeft zijn standpunt herhaald dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor hem. In de functie wikkelaar gaat het om opleidingsniveau 2 waar appellant vanwege de beheersing van de Nederlandse taal niet aan voldoet. Ter onderbouwing heeft hij verwezen naar de uitspraak van de Raad van 8 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1731. Ten slotte heeft hij gesteld dat hij niet met meer dan tien mensen in dezelfde ruimte kan zijn.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 september 2022 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
10 november 2022, verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat voor een verzekerde na afloop van de wachttijd recht op uitkering als hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat na afloop van de wachttijd een recht op uitkering voor de verzekerde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 17 mei 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv een voldoende zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft verricht en dat de beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld, wordt onderschreven. Alle voorhanden en relevante medische gegevens van de huisarts en behandelaars zijn in voldoende mate betrokken bij de beoordeling van de bij appellant bestaande fysieke en psychische beperkingen. In de rapporten van 28 juni 2021 en 27 september 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de behandelingen van appellant voor zijn psychische klachten zorgvuldig meegewogen. In het rapport van
27 september 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op het huisartsenjournaal. Hij heeft gesteld dat, ondanks het ontbreken van behandeling, beperkingen zijn aangenomen in verband met de psychische problematiek. Voorts is nader gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om een verdere urenbeperking aan te nemen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht op basis waarvan twijfel is gerezen aan de vastgestelde belastbaarheid. De boosheid die appellant op de zitting heeft geuit, met name naar zijn werkgever, is begrijpelijk, maar leidt niet tot het aannemen van meer beperkingen.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv, blijkens de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 juli 2021 en 20 december 2021, voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. De grond van appellant dat uit ECLI:NL:CRVB:2022:1731 volgt dat de functie wikkelaar vanwege opleidingsniveau 2 ongeschikt is, slaagt niet. De enkele verwijzing naar opleidingsniveau 2 daartoe is onvoldoende. Uit de functieomschrijving blijkt dat basisonderwijs is vereist en er geen eisen aan de taalvaardigheid zijn gesteld. Betreffende de stelling van appellant dat hij in die functie met meer dan tien mensen in een ruimte moet zijn wordt verwezen naar wat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 10 november 2022 daarover heeft opgemerkt. Na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gebleken dat de aanwezigheid van twaalf mensen de belastbaarheid niet overschrijdt omdat de werkruimte zodanig groot is dat het aantal prikkels beperkt blijft. De functie is dus terecht geschikt geacht voor appellant.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een WIA-uitkering toe te kennen met ingang van 17 mei 2020.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
N. Zwijnenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) N. Zwijnenberg