ECLI:NL:CRVB:2022:1731
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de berekening van arbeidsongeschiktheid en de rol van SBC-codes in het kader van de Wet WIA
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 8 augustus 2022, wordt de zaak behandeld van een appellant die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake zijn WIA-uitkering. De appellant, die zich op 28 januari 2016 ziek meldde, heeft een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% vastgesteld gekregen, wat leidde tot de weigering van zijn WIA-uitkering. De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar de appellant betwistte de juistheid van de vastgestelde beperkingen en de geschiktheid van de geselecteerde functies.
De Raad oordeelt dat de SBC-codes 267041, 111180 en 111160 niet kunnen worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant. Slechts de SBC-code 267053 blijft over, maar op basis daarvan zijn er onvoldoende functies om de mate van arbeidsongeschiktheid te kunnen vaststellen. De Raad heeft het Uwv opgedragen om het gebrek in het besluit van 13 januari 2020 binnen zes weken te herstellen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de medische gegevens en de geschiktheid van functies in relatie tot de taalvaardigheid van de appellant, die in Duitsland woont en de Nederlandse taal niet beheerst.
De uitspraak is gedaan door T. Dompeling, met R. van der Heide als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 augustus 2022.