Uitspraak
20 1996 ZW
20 mei 2020, 19/4155 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
31 januari 2018. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit omdat het dagloon volgens hem hoger moet zijn. In de maanden februari en maart 2017 heeft hij niet over alle dagen loon ontvangen vanwege een gedeeltelijke loonstop. Volgens appellant moeten de dagen waarover hij geen loon heeft ontvangen niet meegenomen worden in de dagloonberekening.
ex-werkgeefster voor appellant per maand loonaangifte heeft gedaan bij de Belastingdienst. Verder heeft het Uwv de referteperiode terecht vastgesteld op de periode van 1 februari 2017 tot en met 31 januari 2018. Het Uwv is dus van het juiste aangiftetijdvak en de juiste referteperiode uitgegaan. Vervolgens heeft het Uwv de rekenformule van artikel 12e, eerste lid, van het Dagloonbesluit toegepast. Aangezien appellant tegen de door het Uwv uitgevoerde dagloonberekening als zodanig geen gronden heeft aangevoerd, is de rechtbank uitgegaan van de juistheid van deze berekening. Het beroep van appellant op de uitzondering van het vierde lid van artikel 12e, van het Dagloonbesluit slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Deze uitzondering kan alleen worden toegepast als in een aangiftetijdvak in het geheel geen loon is ontvangen. Aangezien appellant in de maanden februari en maart 2017 wel loon heeft ontvangen, heeft het Uwv deze maanden terecht meegeteld bij de dagloonberekening. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht niet ten gunste van appellant van het Dagloonbesluit is afgeweken. Artikel 12e, eerste lid, van het Dagloonbesluit is een dwingendrechtelijke bepaling. Dit betekent dat het Uwv in beginsel geen ruimte heeft om van deze bepaling af te wijken. Niet gesteld of gebleken is dat deze bepaling in strijd is met een hogere regel. Evenmin is gebleken van strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Daarbij heeft de rechtbank opgemerkt dat op de datum dat appellant zich heeft ziekgemeld, 15 maart 2018, een maximum dagloon gold van € 209,26. Deze grens geldt voor iedereen, ongeacht de hoogte van het eerder verdiende inkomen. Voor zover appellant zijn uitkering wil laten baseren op een hoger dagloon, is dat dus niet mogelijk. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het Uwv het dagloon voor de ZW-uitkering van appellant terecht heeft vastgesteld op € 191,90.
[(A-B) x 108/100 + C] / D, waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;
re-integratie van appellant, gelijk te stellen met de situatie van een werkstaking als bedoeld in artikel 12f van het Dagloonbesluit.
BESLISSING
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.