Uitspraak
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een boete die aan appellante is opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam wegens schending van de inlichtingenverplichting. Appellante ontving sinds 17 april 2018 bijstand op grond van de Participatiewet. Het college stelde vast dat appellante geen melding had gemaakt van bijschrijvingen van derden op haar bankrekening, wat leidde tot een boete van € 874,45, later verlaagd naar € 630,-. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de boete, maar het college verklaarde de bezwaren gedeeltelijk gegrond en handhaafde de herziening en terugvordering van bijstand.
Tijdens de zitting op 14 februari 2023 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G. Grijs, aangevoerd dat de bankafschriften onrechtmatig verkregen zijn en dat er onvoldoende feitelijke grondslag is voor de boete. De Raad oordeelde dat de bankafschriften als wilsonafhankelijk materiaal kunnen worden aangemerkt en dat er geen bewijs is van onrechtmatige druk tijdens het gesprek met de gemeente. De Raad bevestigde dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat de opgelegde boete evenredig is aan de ernst van de overtreding.
Daarnaast heeft appellante verzocht om vergoeding van bezwaarkosten, maar de Raad oordeelde dat er geen recht op vergoeding bestaat, omdat de herroeping van het besluit niet het gevolg was van een aan het college te wijten onrechtmatigheid. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en handhaafde de boete van € 630,-.