Uitspraak
22.1784 WIA
mr. J.M. Breevoort.
OVERWEGINGEN
ZW-uitkering is vanaf 26 oktober 2019 hersteld.
WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 21 augustus 2018 ziek meldde met knie- en psychische klachten, ontving aanvankelijk een werkloosheidsuitkering. Na een beoordeling in het kader van de Ziektewet werd haar uitkering beëindigd, maar later hersteld. Bij een aanvraag voor een WIA-uitkering op 15 oktober 2020 concludeerde een verzekeringsarts dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering per 14 september 2020.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond, waarbij zij het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig achtte. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat het onderzoek niet zorgvuldig was omdat zij niet door een verzekeringsarts was gezien. De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat het medisch onderzoek adequaat was uitgevoerd, ook al vond dit telefonisch plaats. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de lichamelijke en psychische klachten van appellante en dat de FML correct was opgesteld.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er geen reden was om de eerdere beslissing van de rechtbank te herzien en bevestigde de uitspraak. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien er geen aanleiding voor veroordeling was.