ECLI:NL:CRVB:2023:48

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
20/3474 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen en Wajong-uitkering van appellante met Multiple Sclerose

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante die een Wajong-uitkering ontving. De appellante, geboren op 2 november 1993, heeft Multiple Sclerose (MS) en heeft in het verleden een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) ontvangen. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante per 7 november 2018 beschikt over arbeidsvermogen, wat betekent dat zij geen recht heeft op een uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. Dit besluit is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is en een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie.

De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan het oordeel van het Uwv. Appellante heeft in hoger beroep haar eerdere gronden herhaald, maar de Raad concludeerde dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft. De informatie van de neuroloog die appellante inbracht, leidde niet tot een ander oordeel over haar belastbaarheid voorafgaand aan 3 maart 2020.

De Raad bevestigde dat appellante geen recht heeft op een uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten, en dat de hoogte van haar Wajong-uitkering ongewijzigd blijft. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de beoordeling van arbeidsvermogen in het kader van sociale zekerheidswetgeving.

Uitspraak

20.3474 WAJONG

Datum uitspraak: 11 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 september 2020, 19/6131 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J.M. Vélu, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2022. Appellante en mr. Vélu zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellante, geboren op 2 november 1993, is per 31 mei 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) toegekend. Bij appellante is in juli 2013 de diagnose Multiple Sclerose (MS) vastgesteld. Appellante heeft pijnklachten en chronische vermoeidheid door de MS. Daarnaast heeft appellante een lichte verstandelijke beperking en een angststoornis.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Het Uwv heeft uit eigen beweging beoordeeld of appellante per 1 januari 2018 als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is aan te merken. In dat geval zou appellante recht hebben op de zogeheten uitkering volledig en duurzaam arbeidsongeschikten en zou appellante per 1 januari 2018 recht blijven houden op een Wajong-uitkering naar 75% van de grondslag. Bij besluit van 3 april 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajonguitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden omdat appellante hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt.
1.3.
Appellante heeft met een door het Uwv op 7 november 2018 ontvangen formulier gemeld dat haar gezondheidssituatie is verslechterd. Appellante heeft toegelicht dat haar MS erger is geworden, appellante is chronisch vermoeid. Appellante heeft geprobeerd te werken maar zelfs twee uur per week werken bleek te zwaar te zijn. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is en dat zij tenminste een uur aaneengesloten kan werken. Appellante is aangewezen op fysiek lichte arbeid. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en dat zij een taak in een arbeidsorganisatie kan verrichten. De arbeidsdeskundige heeft de taak ‘scannen’ (taaknummer 1502) geselecteerd. Bij besluit van 12 april 2019 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft en dat de hoogte van haar Wajong-uitkering ongewijzigd blijft. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 7 november 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 april 2019 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan het medisch oordeel van het Uwv. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante. Er is rekening gehouden met de MS en de daardoor veroorzaakte klachten, waarbij is vastgesteld dat deze ziekte zich volgens de neuroloog momenteel in een rustig stadium bevindt. Ook is rekening gehouden met de angststoornis van appellante. Verder heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden in essentie herhaald. Deze komen erop neer dat appellante betwist dat zij over arbeidsvermogen beschikt. Door de MS heeft appellante heftige rugpijnen en is zij chronisch vermoeid. Appellante acht zich niet in staat gedurende tenminste een uur aaneengesloten te werken en zij is niet vier uur per dag belastbaar. Ook beschikt appellante niet over basale werknemersvaardigheden en kan zij geen taak uitvoeren in een arbeidsorganisatie. In maart 2020 zijn er bij appellante nieuwe ontstekingshaarden geconstateerd door de behandelend neuroloog. Op termijn zal de MS tot steeds meer beperkingen gaan leiden. Ter onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar belastbaarheid heeft overschat, heeft appellante in beroep een brief van 8 mei 2020 en in hoger beroep brieven van 4 mei 2021, 10 februari 2022 en 10 maart 2022 van haar behandelend neuroloog overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft rapporten van 7 oktober 2021 en 15 juni 2022 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. Hierin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat de door appellante in beroep en in hoger beroep overgelegde brieven van de neuroloog tot de conclusie leiden dat appellante vanaf 3 maart 2020 duurzaam geen arbeidsvermogen meer heeft. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft de informatie van de neuroloog geen aanleiding voor een ander standpunt over de belastbaarheid van appellante voorafgaand aan deze datum.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Appellante ontvangt inkomensondersteuning op grond van artikel 2:40 van de Wajong, zoals dit artikel sinds 1 januari 2015 geldt, de zogeheten werkregeling. Als gevolg van een wijziging van artikel 2:40 van de Wajong is de hoogte van de inkomensondersteuning voor alle jonggehandicapten in de werkregeling per 1 januari 2018 verlaagd van 75% naar 70% van de grondslag. Een jonggehandicapte die als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is aan te merken in de zin van artikel 2:45 van de Wajong heeft recht op een Wajong-uitkering naar 75% van de grondslag, de zogeheten uitkering volledig en duurzaam arbeidsongeschikten.
4.2.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2015 de jonggehandicapte die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft. Onder duurzaam wordt ingevolge het tweede lid verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Uit de uitspraak van de Raad van 31 december 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:3482) volgt dat het begrip ‘volledig en duurzaam arbeidsongeschikt’ in hoofdstuk 2 van de Wajong na 1 januari 2015 gelijk is aan het begrip ‘duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ in artikel 1a van het Schattingsbesluit en hoofdstuk 1a van de Wajong.
4.2.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of bij een betrokkene sprake is van (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per
7 november 2018 arbeidsvermogen heeft.
4.4.1.
Appellante heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden herhaald. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.2.
De door appellante in hoger beroep ingebrachte brieven van de neuroloog geven geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en ten minste vier uur per dag belastbaar is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 7 oktober 2021 en 15 juni 2022 inzichtelijk gemotiveerd dat uit de informatie van de neuroloog blijkt dat de situatie van appellante ten tijde van de datum in geding stabiel was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat de verzekeringsarts in het rapport van 10 april 2019 heeft beschreven dat uit het psychisch en lichamelijk onderzoek geen afwijkingen naar voren zijn gekomen, ook niet in specifiek neurologische zin. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf tijdens de hoorzitting op 17 oktober 2019 bij appellante geen duidelijke afwijkingen waargenomen in psychische of fysieke zin. Korte tijd later heeft zich een aantal negatieve ontwikkelingen voorgedaan in de gezondheid van appellante. In de brief van 8 mei 2020 heeft de neuroloog vermeld dat de MS radiologisch stabiel is geweest sinds 2014, maar dat uit een MRI van 3 maart 2020 is gebleken dat sprake is van een prominente toename van witte stoflaesies in de hersenen. Uit de brief van 4 mei 2021 van de neuroloog blijkt dat de progressie van de MS zich heeft voortgezet en dat appellante cognitief ernstig is aangetast door deze ziekte. In de brief van 10 maart 2022 is vermeld dat uit een MRI van 28 februari 2022 blijkt dat sprake is nieuwe laesies. Op basis van de informatie van de neuroloog heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat vanaf 3 maart 2020 bij appellante geen sprake meer is van arbeidsvermogen en dat deze situatie duurzaam is. De informatie van de neuroloog geeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding voor een ander standpunt over de belastbaarheid van appellante in de periode voorafgaand aan 3 maart 2020. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.3.
Er zijn ook geen aanknopingspunten voor twijfel aan het standpunt van het Uwv dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Volgens het eindrapport ‘Werkfit maken’ van 4 oktober 2018 is appellante in staat om op tijd te komen en gemaakte afspraken na te komen. Dit onderschrijft het standpunt van het Uwv dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt. Een taak is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen. De geselecteerde taak ‘scannen’ betreft een fysiek lichte taak die appellante zittend kan uitvoeren. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat deze taak geschikt is voor appellante.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4.3 volgt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante per
7 november 2018 beschikt over arbeidsvermogen en dat zij om die reden geen recht heeft op een uitkering volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. Dit betekent dat het Uwv terecht de hoogte van de Wajong-uitkering van appellante ongewijzigd heeft gelaten.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) E.X.R. Yi