In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant. Appellant, die in 2009 met psychische klachten uitviel uit zijn werk, had in 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering gekregen, vastgesteld op 100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling in 2019, waarbij appellant door een verzekeringsarts werd onderzocht, werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 28,33%. Het Uwv beëindigde vervolgens de uitkering per 20 augustus 2019, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat appellant deed besluiten om in hoger beroep te gaan.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had de beperkingen van appellant in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen, waarbij rekening was gehouden met de psychische klachten en de beperkingen van de rechterhand. De Raad concludeerde dat appellant niet voldoende medische onderbouwing had geleverd voor zijn stellingen over meer functionele beperkingen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant, en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.