ECLI:NL:CRVB:2023:449
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering studiefinanciering met betrekking tot boete en huisbezoek
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van studiefinanciering door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Appellant, die vanaf 1 juli 2018 studiefinanciering ontving, werd door de minister als thuiswonende studerende aangemerkt na een onderzoek naar zijn woonsituatie. Dit onderzoek vond plaats tussen 8 februari en 2 mei 2019, waarbij verklaringen van buren zijn verzameld. Op basis van deze bevindingen heeft de minister de studiefinanciering herzien en een bedrag van € 2.309,99 teruggevorderd, alsook een bestuurlijke boete van € 1.050,65 opgelegd.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de huisbezoeken voldoende verspreid waren en dat de verklaringen van de buren consistent waren. Appellant kon niet aantonen dat hij op het brp-adres woonde en de verklaringen van zijn familieleden werden als onvoldoende objectief beschouwd. De rechtbank vond de hoogte van de boete gerechtvaardigd, maar appellant stelde in hoger beroep dat de boete niet evenredig was met zijn draagkracht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep grotendeels herhalingen waren van eerdere gronden en dat de rechtbank de gronden adequaat had besproken. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat het bewijs van de minister toereikend was voor het opleggen van de boete. De Raad vond geen aanleiding om van de uitgangspunten van de rechtspraak af te wijken en bevestigde de beslissing van de rechtbank zonder veroordeling in proceskosten.