In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2023 een tussenuitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake zijn arbeidsongeschiktheid. De appellant, die eerder werkzaam was als medewerker in de tomatenkwekerij, had zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv had hem een WGA-vervolguitkering toegekend, maar de appellant betwistte de juistheid van de medische beoordeling en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen, waaronder krukafhankelijkheid.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan het besluit van het Uwv ten grondslag lag, niet met de vereiste zorgvuldigheid was verricht. De verzekeringsarts had in de primaire fase geen lichamelijk onderzoek uitgevoerd en had de diagnose van de appellant, Hereditaire spastische paraparese (HSP), niet adequaat meegenomen in de beoordeling. De Raad concludeerde dat het Uwv een nader onderzoek moest instellen, waarbij zowel psychisch als lichamelijk onderzoek moest plaatsvinden, en dat informatie moest worden ingewonnen bij de huisarts en behandelend specialisten.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de medische beoordeling bij arbeidsongeschiktheid en de noodzaak om alle relevante medische informatie in overweging te nemen. De Raad droeg het Uwv op om binnen acht weken het gebrek in het besluit te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak.