ECLI:NL:CRVB:2023:348

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
22 / 515 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het vertrouwensbeginsel bij tijdelijke aanstelling van een ambtenaar

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2023, wordt het hoger beroep van appellant tegen de staatssecretaris van Defensie behandeld. Appellant, die als burgermedewerker was aangesteld, verzocht om verlenging van zijn tijdelijke aanstelling, die oorspronkelijk liep van 1 juni 2017 tot 1 juni 2019 en later was verlengd tot 1 mei 2020. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad beoordeelt of de staatssecretaris gehouden was om de tijdelijke aanstelling van appellant te verlengen op basis van het vertrouwensbeginsel. Appellant stelde dat hem een toezegging was gedaan dat zijn aanstelling tot aan zijn pensioendatum zou worden verlengd. De Raad oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een dergelijke toezegging is gedaan. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de communicatie tussen appellant en de brigadegeneraal niet voldoende was om een toezegging te bevestigen. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank en concludeert dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met het recht door de tijdelijke aanstelling van appellant niet te verlengen.

De Raad benadrukt dat het bestuursorgaan niet verplicht is om een tijdelijke aanstelling te verlengen na afloop van de termijn, en dat de belangen van de staatssecretaris, in het kader van doelmatige besteding van publieke middelen, zwaarder wegen dan de individuele belangen van appellant. De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat hij geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

22/515 MAW
Datum uitspraak: 23 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 januari 2022, 21/3798 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de Raad of de staatssecretaris op basis van het vertrouwensbeginsel gehouden was om de tijdelijke aanstelling van appellant te verlengen. Met het ongedateerde besluit dat op 20 april 2020 aan appellant is toegestuurd heeft de staatssecretaris het verzoek van appellant om zijn tijdelijke aanstelling te verlengen, afgewezen.
1.2.
De staatssecretaris is met het bestreden besluit van 29 april 2021 op het bezwaar van appellant bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
1.4.
Namens betrokkene heeft mr. S.M. Diekstra, advocaat, hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zaak is behandeld op de zitting van 13 januari 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Diekstra. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A.J. Verdonk.

Totstandkoming van het bestreden besluit

Achtergrond
2. Appellant is bij besluit van 28 juni 2017 voor bepaalde tijd van 1 juni 2017 tot 1 juni 2019 als burgermedewerker aangesteld in tijdelijke dienst. Bij besluit van 28 maart 2019 is zijn tijdelijke aanstelling verlengd tot 1 mei 2020.
De besluiten van de staatssecretaris
2.1.
Bij ongedateerd besluit, op 20 april 2020 aan appellant toegestuurd per e-mail en op 30 april 2020 toegestuurd per post, heeft de staatssecretaris appellant medegedeeld dat zijn tijdelijke aanstelling eindigt op 1 mei 2020 en niet wordt verlengd en dat ook geen nieuwe tijdelijke aanstelling wordt verleend. Bij brief van 13 mei 2020 is appellant meegedeeld dat zijn aanstelling met ingang van 1 mei 2020 is geëindigd en dat appellant eervol ontslag wordt verleend. Bij besluit van 29 april 2021 heeft de staatssecretaris het bezwaar van appellant tegen het ongedateerde besluit ongegrond verklaard.

Het oordeel van de rechtbank

3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hem een toezegging is gedaan dat zijn tijdelijke aanstelling telkens zou worden verlengd tot aan zijn pensioendatum. Van het telefoongesprek in mei 2017 met de brigadegeneraal is geen verslag voorhanden. Appellant heeft in zijn e-mail aan de brigadegeneraal geschreven: “Jij gaf mij ook aan dat je mij meteen een 2 jarig fulltime contract kon aanbieden dat met wederzijds goedvinden en bij goed functioneren steeds kon worden verlengd”. Bij e-mail van 25 april 2019 heeft de brigadegeneraal gereageerd dat hij herkent wat appellant heeft geschreven. Vervolgens heeft hij uitgelegd waarom men langer werken dan drie jaar op basis van een tijdelijke aanstelling liever niet doet. De rechtbank heeft geoordeeld dat hierin slechts een toezegging voor een tijdelijke aanstelling voor de duur van twee jaar te lezen is. In de woorden ‘met wederzijds goedvinden’ ligt al besloten dat een verlenging van de tijdelijk aanstelling niet vanzelfsprekend is. Verder is de mededeling van de brigadegeneraal dat hij herkent wat appellant heeft geschreven algemeen van aard en geen bevestiging van een verdergaande toezegging dan een tijdelijke aanstelling voor de duur van twee jaar. De brigadegeneraal heeft bij e-mail van 3 februari 2021 ook ontkend dat hij de toezegging heeft gedaan dat de tijdelijke aanstelling telkens zou worden verlengd tot aan zijn pensioen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Ook anderszins is niet gebleken dat het besluit om de tijdelijke aanstelling van appellant niet te verlengen of te vernieuwen in strijd komt met het geschreven of ongeschreven recht.

Beoordeling door de Raad

4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank, dat de staatssecretaris niet op basis van het vertrouwensbeginsel de tijdelijke aanstelling moest verlengen, juist is. Hij doet dit aan de hand van argumenten die appellant heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek om de tijdelijke aanstelling te verlengen terecht in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt.
Herhaling beroepsgronden
6.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad voegt hieraan nog het volgende toe.
Geen toezegging dat tijdelijke aanstelling zou worden verlengd tot pensioendatum
6.2.
Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel, omdat de brigadegeneraal hem heeft toegezegd dat zijn tijdelijke aanstelling tot aan zijn pensioendatum zou worden verlengd. Volgens appellant moet de e-mail van 25 april 2019 in die context worden geplaatst. Appellant werd overgehaald om vanuit zijn goedbetaalde positie als ZZP-er voor defensie te gaan werken.
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [1] Uit de e-mail van de brigadegeneraal van 25 april 2019 en ook uit de overige stukken in het dossier blijkt niet dat aan appellant de toezegging is gedaan dat zijn tijdelijke aanstelling tot aan zijn pensioendatum zou worden verlengd. De brigadegeneraal heeft schriftelijk verklaard dat hij een dergelijke toezegging niet heeft gedaan. Aan die verklaring komt betekenis toe, ook al is die later op papier gezet. De door appellant geschetste context is met andere woorden niet voldoende aannemelijk geworden.
6.4.
Ook de beroepsgrond van appellant dat het niet verlengen van de tijdelijke aanstelling een inbreuk is op zijn recht op arbeid en in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, beantwoordt de Raad ontkennend. Volgens vaste rechtspraak van de Raad [2] brengt de omstandigheid dat een ambtenaar in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd is aangesteld mee dat het bestuursorgaan die aanstelling na afloop van de gestelde termijn niet hoeft te verlengen of om te zetten in een vaste aanstelling. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:133) geldt daarbij wel de voorwaarde dat het bestuursorgaan met het besluit om de aanstelling niet voort te zetten niet in strijd komt met het geschreven of ongeschreven recht. Een dergelijke strijd doet zich niet voor. Voor de situatie van appellant geldt dat uit de aard van de tijdelijke aanstelling volgt dat zijn recht op arbeid bij deze overheidswerkgever eindigt bij het verlopen van de termijn van aanstelling. De staatssecretaris heeft bovendien uitvoerig en helder gemotiveerd waarom hij in het geval van militairen buiten dienst (BD-ers) een andere koers dan voorheen wil gaan varen, mede uit een oogpunt van rechtmatige en doelmatige besteding van publieke middelen. Dit dienstbelang van defensie weegt zwaarder dan het individueel belang van appellant bij verlenging. Appellant had ook voor wat betreft zijn financiële situatie rekening moeten houden met de mogelijkheid dat zijn tijdelijke aanstelling niet zou worden verlengd. Tot slot komt betekenis toe aan het feit dat appellant tegen de einddatum 1 mei 2020 van de verlenging van zijn tijdelijke aanstelling bij het besluit van 28 maart 2019 geen bezwaar heeft gemaakt.

Conclusie en gevolgen

7. Het hoger beroep slaagt niet. Dat betekent dat de tijdelijke aanstelling van appellant niet hoefde te worden verlengd. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
8. Appellant krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023.
(getekend) H. Lagas
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.
2.Zie de uitspraak van 29 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3499.