ECLI:NL:CRVB:2023:348
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het vertrouwensbeginsel bij tijdelijke aanstelling van een ambtenaar
In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2023, wordt het hoger beroep van appellant tegen de staatssecretaris van Defensie behandeld. Appellant, die als burgermedewerker was aangesteld, verzocht om verlenging van zijn tijdelijke aanstelling, die oorspronkelijk liep van 1 juni 2017 tot 1 juni 2019 en later was verlengd tot 1 mei 2020. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad beoordeelt of de staatssecretaris gehouden was om de tijdelijke aanstelling van appellant te verlengen op basis van het vertrouwensbeginsel. Appellant stelde dat hem een toezegging was gedaan dat zijn aanstelling tot aan zijn pensioendatum zou worden verlengd. De Raad oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een dergelijke toezegging is gedaan. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de communicatie tussen appellant en de brigadegeneraal niet voldoende was om een toezegging te bevestigen. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank en concludeert dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met het recht door de tijdelijke aanstelling van appellant niet te verlengen.
De Raad benadrukt dat het bestuursorgaan niet verplicht is om een tijdelijke aanstelling te verlengen na afloop van de termijn, en dat de belangen van de staatssecretaris, in het kader van doelmatige besteding van publieke middelen, zwaarder wegen dan de individuele belangen van appellant. De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat hij geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.