ECLI:NL:CRVB:2023:292

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
21/3644 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies na auto-ongeluk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2021. Appellante had eerder recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij 54,99% arbeidsongeschikt was. Na een auto-ongeluk meldde zij zich per 14 maart 2018 met toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) stelde de mate van arbeidsongeschiktheid vast op 56,87% en wijzigde de WGA-vervolguitkering naar de klasse 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid. Appellante ging in bezwaar tegen dit besluit, wat leidde tot een gegrond verklaring van het bezwaar door het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 14 maart 2018 op 64,41% werd vastgesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor twijfel aan de juistheid van het medische oordeel. De rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gaven voldoende onderbouwing voor de conclusie dat er geen extra beperkingen waren op basis van de medische gegevens die appellante had aangeleverd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21.3644 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2021, 20/1373 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 februari 2023
Zitting hebben: S.B. Smit-Colenbrander, C.F.E. van Olden-Smit, M.L. Noort
Griffier: S.C. Scholten
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2023. Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellante heeft met ingang van 8 mei 2012 recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij 54,99% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft zich per 14 maart 2018 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld omdat zij door een auto-ongeluk meer rug- en heupklachten heeft. Het Uwv heeft bij besluit van 28 mei 2019 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 56,87% en de WGA-vervolguitkering met ingang van 1 augustus 2019 gewijzigd naar de klasse 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 24 januari 2020 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid per 14 maart 2018 vastgesteld op 64,41% en per 13 mei 2019 op 62,71%. De hoogte van de WIA-uitkering wijzigt hierdoor niet.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad sluit zich aan bij wat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. In de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is voldoende gemotiveerd waarom op basis van de brieven van de fysiotherapeut en de osteopaat (meer) beperkingen op de aspecten lopen, staan, traplopen, zitten en klimmen niet aan de orde zijn. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn in de betreffende brieven geen nieuwe medische feiten naar voren gekomen anders dan de aanwezigheid van pijnklachten en het hierdoor ervaren van medische belemmeringen. Het ervaren van belemmeringen en klachten leidt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter niet rechtstreeks tot de aanwezigheid van meer beperkingen. Deze conclusies worden onderschreven. De stelling van appellante dat uit het enkele feit dat zij sinds het ongeval twee keer per week fysiotherapie en één keer per week manuele therapie heeft, blijkt dat zij meer beperkt is, wordt niet gevolgd. Ook wordt niet gevolgd dat hierdoor wegens verminderde beschikbaarheid een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen. Appellante is reeds beperkt tot 6 uur per dag en 30 uur per week werken. Dat dit onvoldoende is, heeft zij niet met medische gegevens onderbouwd. Nu geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van het medische oordeel bestaat ook geen aanleiding voor het inschakelen van een deskundige.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend.) S.C. Scholten (getekend.) S.B. Smit-Colenbrander