In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die zich ziek had gemeld terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, had een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had deze aanvraag goedgekeurd, maar de appellant was het niet eens met de mate van arbeidsongeschiktheid die door het Uwv was vastgesteld op 36,40%. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was voor extra beperkingen.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat het oordeel van het Uwv was gebaseerd op ondeugdelijk onderzoek en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische klachten. De Raad oordeelde echter dat er geen procesbelang was, omdat het resultaat van het hoger beroep geen feitelijke betekenis had. De appellant had erkend dat hij met het hoger beroep niet kon bereiken dat zijn uitkering hoger zou worden, en zijn verzoek om een principiële uitspraak over de mate van arbeidsongeschiktheid werd niet als voldoende procesbelang gezien. De Raad verklaarde het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.