ECLI:NL:CRVB:2023:2513

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
23/1868 IOAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen uitspraak voorzieningenrechter

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. Appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Schroeder, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 7 juni 2023, waarin de voorzieningenrechter een verzoek om een voorlopige voorziening had afgewezen. De Raad heeft zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen, omdat de stelling van appellant dat de voorzieningenrechter een onjuiste beoordeling had verricht, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een evidente schending van de goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en heeft bepaald dat het betaalde griffierecht van € 136,- aan appellant wordt terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan en belanghebbenden kunnen binnen zes weken na verzending van het afschrift verzet aantekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Datum uitspraak: 12 december 2023
23/1868 IOAW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2023, 23/3417 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.J.G. Schroeder, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank met toepassing van artikel 8:84, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening van appellant.
In artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb staat dat tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld.
Volgens vaste rechtspraak – zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX3733) – kan voor doorbreking van een wettelijk appelverbod aanleiding zijn indien sprake is van een evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is. Deze situatie doet zich hier niet voor. De stelling van appellant dat de voorzieningenrechter onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 7 september 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2141) een onjuiste beoordeling zou hebben verricht, is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van een evidente schending van de goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk en onafhankelijk proces geen sprake is.
De Raad is kennelijk onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
De Raad ziet aanleiding te bepalen dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier aan appellant wordt terugbetaald.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart zich onbevoegd;
- bepaalt dat het betaalde griffierecht van € 136,- door de griffier van de Centrale Raad van Beroep aan appellant wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.