ECLI:NL:CRVB:2023:2477

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
22/855 WMO15-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van een geschil over een afgesloten periode van huishoudelijke hulp

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 1 maart 2022. Het geschil betreft de maatwerkvoorziening 'Ondersteuning bij het voeren van een huishouden' die door Rogplus aan appellante was verstrekt. Deze maatwerkvoorziening was van kracht van 31 oktober 2016 tot en met 30 oktober 2021, maar werd per 1 januari 2020 herzien naar een 'algemene voorziening schoon huis'. Appellante was het niet eens met deze herziening en heeft bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

De Centrale Raad heeft zich in deze uitspraak ambtshalve moeten buigen over de vraag of appellante procesbelang heeft. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van procesbelang, omdat het geschil betrekking heeft op een afgesloten periode. Appellante ontving gedurende de gehele periode in geschil de huishoudelijke hulp die zij wenste, en er zijn geen extra kosten gemaakt. Bovendien is een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit niet relevant voor een toekomstige periode, gezien de verslechterde gezondheidssituatie van appellante. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvindt. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22.855 WMO15-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 maart 2022, 20/3038 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Rogplus, als rechtsopvolger van het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord (Rogplus)
Datum uitspraak: 1 december 2023
Zitting hebben: B.J. van de Griend als voorzitter, D. Hardonk-Prins en A. van Gijzen als leden
Griffier: E.P.J.M. Claerhoudt
Ter zitting is namens appellante mr. P. Hoogenraad, advocaat, verschenen. Rogplus heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Doran.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Bij beschikking van 14 september 2016 heeft Rogplus aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 de maatwerkvoorziening ‘Ondersteuning bij het voeren van een huishouden’ verstrekt voor de periode van 31 oktober 2016 tot en met 30 oktober 2021. In de praktijk ontving appellante op grond van deze maatwerkvoorziening drie uur per week hulp bij het huishouden.
1.2.
Bij besluit van 15 november 2019 heeft Rogplus per 1 januari 2020 de bij beschikking van 14 september 2016 verstrekte maatwerkvoorziening herzien en aan appellante tot en met 31 december 2021 de 'algemene voorziening schoon huis’ verstrekt. Deze algemene voorziening heeft een geldigheidsduur tot en met 31 december 2021. Samen met appellante bekijkt de ondersteuner welke werkzaamheden gedaan moeten worden en hoeveel tijd hiervoor nodig is, binnen een maximale omvang van 105 uur huishoudelijke hulp per kalenderjaar.
1.3.
Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt, maar Rogplus is met een besluit van 12 mei 2020 (bestreden besluit) bij de herziening van de maatwerkvoorziening ‘Ondersteuning bij het voeren van een huishouden’en de verstrekking van de ‘algemene voorziening schoon huis’ gebleven. Rogplus heeft geconcludeerd dat de ‘algemene voorziening schoon huis’, waarin alle zware huishoudelijke taken en het merendeel van de lichte huishoudelijke taken worden verricht, voldoende ondersteuning biedt voor appellante. De omstandigheid dat dit in de praktijk betekent dat aan appellante één uur per week minder huishoudelijke hulp wordt geleverd, betekent niet dat het resultaat van een schoon huis niet kan worden bereikt.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
3. Appellante heeft gemotiveerd gesteld dat zij het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank.
4.1.
De Raad ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of appellante procesbelang heeft. Zoals de Raad eerder heeft overwogen [1] is pas sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden.
4.2.
De Raad is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van procesbelang. Hiervoor is van belang dat dit geschil gaat over een afgesloten periode in het verleden. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante bovendien bevestigd dat appellante in de gehele periode in geschil, overeenkomstig haar wens, drie uur per week huishoudelijke hulp in natura is blijven ontvangen. Niet gesteld is dat appellante daarvoor (extra) kosten heeft gemaakt. Een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit kan in dit geval ook niet van belang zijn voor een toekomstige periode. De gemachtigde van appellante heeft ter zitting toegelicht dat de gezondheidssituatie van appellante ernstig is verslechterd. Bij een eventuele toekomstige aanspraak op huishoudelijke hulp moet dus van een andere situatie worden uitgegaan dan tijdens de periode in geschil. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante gemeld dat appellante een principiële uitspraak wenst over de juistheid van het bestreden besluit. Dit is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
4.3.
Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de Raad het hoger beroep niet inhoudelijk zal beoordelen.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt (getekend) B.J. van de Griend
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.