ECLI:NL:CRVB:2023:2476
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand na handelstransacties met auto’s en de toepassing van het verbod van reformatio in peius
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand van appellant door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de besluiten van 22 september 2021, waarbij de bijstand van appellant werd ingetrokken over de maanden april en november 2013 en augustus 2016, en de kosten van bijstand over die maanden werden teruggevorderd tot een totaalbedrag van € 4.479,44. Het college baseerde deze besluiten op de bevindingen dat appellant in de betreffende maanden handelstransacties met auto’s had verricht, wat hij niet had gemeld aan het college, en dat hij daarmee zijn inlichtingenverplichting had geschonden.
De Raad oordeelde dat er geen strijd was met het verbod van reformatio in peius, omdat appellant niet in een slechtere positie was gekomen door het indienen van zijn bezwaarschrift. De slechtere positie was het gevolg van de besluiten van 22 september 2021, die waren genomen op basis van een onderzoek dat was ingesteld na de eerdere besluiten. De Raad bevestigde dat het college aannemelijk had gemaakt dat appellant inkomsten had kunnen verwerven uit de handelstransacties, en dat hij onvoldoende duidelijkheid had gegeven over deze transacties. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
De uitspraak bevestigt dat de intrekking van de bijstand, de terugvordering en de brutering van het teruggevorderde bedrag in stand blijven. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de relevante wetgeving en eerdere rechtspraak.