ECLI:NL:CRVB:2023:2457

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
23/831 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voorheen als junior projectondersteuner werkte, heeft zich ziekgemeld met nek- en rugklachten, later gediagnosticeerd als fibromyalgie. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv haar beperkingen vastgesteld en functies geselecteerd, maar weigerde de uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv bleef bij zijn standpunt. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad onderschrijft de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en concludeert dat er geen reden is om aan de geschiktheid van de geselecteerde functies te twijfelen. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen, en de beslissing van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

23/831 WIA
Datum uitspraak: 21 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
2 februari 2023, 22/4721 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 8 december 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van
6 september 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven.
Namens appellante heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 september 2023. Voor appellante is mr. Gürses verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 18 november 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als junior projectondersteuner voor gemiddeld
21,84 uur per week. Aansluitend heeft zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Op 21 november 2019 heeft zij zich ziekgemeld met nek- en rugklachten waarvoor later de diagnose fibromyalgie is gesteld. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 november 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van
8 december 2021 geweigerd appellante met ingang van 18 november 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante aanvullend beperkt geacht voor werk met frequente deadlines en productiepieken, conflicthantering en werken in de late avond (na
22 uur) en nacht. Ook heeft zij een beperking tot 40 uur per week aangewezen geacht. Met inachtneming van de gewijzigde FML van 31 augustus 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de aan de schatting ten grondslag gelegde functies opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat twee functies dienen te vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nieuwe functies geselecteerd. Op basis van de in bezwaar aan de schatting ten grondslag gelegde functies is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 25,58%, dus ongewijzigd minder dan 35%. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. In verband met de gegrondverklaring van het beroep heeft de rechtbank het Uwv opgedragen het door appellante betaalde griffierecht te vergoeden en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts heeft appellante gesproken tijdens een spreekuurcontact en een lichamelijk onderzoek verricht. Ook heeft de verzekeringsarts dossierstudie verricht, waarbij de informatie van de reumatoloog van 9 juni 2021 is betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gesproken via videobellen tijdens een spreekuurcontact, waarbij ook de psychosomatisch oefentherapeut van appellante aanwezig was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie van 23 augustus 2022 van de psychosomatisch oefentherapeut bij de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de FML van 31 augustus 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de pijnklachten wegens fibromyalgie en daarvoor zijn ook beperkingen aangenomen. Ook voor de psychische klachten van appellante zijn beperkingen aangenomen. Wegens de vermoeidheidsklachten en depressieve klachten van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen voor werktijden aangescherpt. In een rapport van 6 januari 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat psychosociale problematiek geen ziekte of gebrek is. Daarmee kan geen rekening worden gehouden bij het vaststellen van beperkingen.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep van appellante op het Korošec-arrest verworpen. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij het onderbouwen van haar standpunt dat zij meer beperkt is, waardoor sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Appellante heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om medische stukken in te dienen, wat zij ook heeft gedaan door het indienen van een huisartsenjournaal over de periode van 9 juli 2020 tot en met 22 september 2022. Deze medische informatie is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling betrokken en is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien over de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. De vraag of appellante financieel in staat is om een rapport door een deskundige te laten opstellen, kan daarom buiten beschouwing blijven.
2.4.
Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
2.5.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht appellante een WIA-uitkering heeft geweigerd per 18 november 2021. Het Uwv heeft pas in beroep met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom in de FML geen beperkingen zijn opgenomen voor het langdurig bovenhands werken en gebogen werken, hoewel de verzekeringsarts dit wel in zijn rapport heeft gesteld. De rechtbank heeft daarom het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek vernietigd en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar fysieke en psychische klachten. Ter zitting is namens appellante toegelicht dat wegens de psychosociale klachten een verdergaande urenbeperking aangenomen dient te worden. Met de aanscherping van de werktijden is onvoldoende rekening gehouden met de vermoeidheid van appellante.
De vermoeidheidsklachten en depressieve klachten van appellante brengen met zich mee dat zij in de ochtenduren rust nodig heeft. Ook ervaart appellante door haar lichamelijke klachten opstartproblemen in de ochtend. Appellante heeft in hoger beroep haar verzoek om benoeming van een onafhankelijke deskundige gehandhaafd met een beroep op het Korošecarrest. Appellante heeft in dat verband aangevoerd dat zij onvoldoende inkomen heeft om zelf een deskundige in te schakelen. Volgens appellante is er daarom sprake van schending van het beginsel van equality of arms. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat zij wegens haar beperkingen de geselecteerde functies niet kan vervullen. Ter zitting is toegelicht dat appellante krachtsverlies in haar handen en armen ervaart. Hierdoor heeft zij moeite om bij bepaalde grepen kracht te zetten. Ook zijn de functies volgens appellante niet passend wegens de concentratieproblemen die appellante ervaart.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.3.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft de Raad, gelet op het Korošec-arrest, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Dit leidt in dit geding tot de volgende beoordeling.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.4.
Over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv heeft appellante in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden in essentie herhaald. Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen zorgvuldig zijn geweest, worden volledig onderschreven.
Stap 2: equality of arms
4.5.
Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen sprake is van een schending van het beginsel van equality of arms. Appellante heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar standpunt te onderbouwen door in beroep een huisartsenjournaal over de periode van 9 juli 2020 tot en met 22 september 2022 over te leggen. Deze informatie geeft, bezien in onderlinge samenhang met de al in het dossier aanwezige brief van een reumatoloog van
9 juni 2021, de bevindingen van de behandelaars en de door appellante gevolgde behandelingen bij de psychosomatisch oefentherapeut vanaf oktober 2019 en de POH-GGZ vanaf 15 september 2021,inzicht in de klachten van appellante,. Deze informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien over de medische beoordeling door het Uwv. Niet aannemelijk is dat medische informatie heeft ontbroken waardoor de rechter geen goed beeld van de beperkingen van appellante heeft kunnen krijgen. Anders dan appellante heeft betoogd is van schending van het beginsel van equality of arms dan ook geen sprake. Op die grond is er daarom geen reden een deskundige in te schakelen. Gelet op dit oordeel kan het door appellante gestelde financiële onvermogen om zelf een deskundige in te schakelen, buiten beschouwing worden gelaten.
Stap 3: de inhoudelijke beoordeling
4.6.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid per 18 november 2021. De overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden volledig onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 6 januari 2023 gereageerd op het in beroep overgelegde huisartsenjournaal, waarin de psychosociale problematiek van appellante is beschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat psychosociale problematiek geen ziekte of gebrek is. Daarmee kan geen rekening worden gehouden bij het vaststellen van de beperkingen. Psychosomatische klachten zijn wel een ziekte of gebrek. Met de psychosomatische klachten van appellante is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening gehouden bij de beoordeling van de belastbaarheid. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante wordt daarom niet gevolgd in haar standpunt dat het Uwv een verdergaande urenbeperking had moeten aannemen wegens haar psychosociale problematiek of psychosomatische klachten.
Voor de door appellante ervaren concentratieproblemen is geen medische objectivering te vinden in de gedingstukken. In het huisartsenjournaal worden de concentratieproblemen wel vermeld, maar uit dit stuk kan niet worden afgeleid dat de huisarts deze problemen heeft geobjectiveerd. Het huisartsenjournaal is opgemaakt volgens de zogenoemde SOEP-structuur. De letters S, O, E en P staan voor Subjectief (het verhaal van de patiënt, de anamnese), Objectief (de waarnemingen van de zorgverlener, onderzoeksresultaten), Evaluatie (de duiding van de klachten en symptomen, werkhypotheses, diagnoses) en Plan (wat er gaat gebeuren). Alle opmerkingen over concentratieproblemen staan achter een S. Dat wil zeggen dat appellante hiervan tegenover de huisarts melding heeft gemaakt. Waarnemingen van de huisarts of andere zorgverleners (O) of duiding van de klachten (E) worden echter niet vermeld. Ook voor het door appellante ervaren krachtsverlies in de handen en armen is geen medische objectivering te vinden in de stukken.
Aangezien geen sprake is van twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, bestaat ook op deze grond geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.7.
Wat appellante heeft aangevoerd in hoger beroep geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van textielproductenmaker (SBC-code 111160), administratief medewerker (SBC-code 315133) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) in medisch opzicht niet geschikt zijn voor haar.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering om appellante een WIA-uitkering toe te kennen per 18 november 2021, in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten in hoger beroep. Zij krijgt ook het in hoger beroep betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en M.L. Noort en L.A. Kjellevold als leden, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) L.B. Vrugt