Uitspraak
2 februari 2023, 22/4721 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
6 september 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Inleiding
21,84 uur per week. Aansluitend heeft zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Op 21 november 2019 heeft zij zich ziekgemeld met nek- en rugklachten waarvoor later de diagnose fibromyalgie is gesteld. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 november 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van
8 december 2021 geweigerd appellante met ingang van 18 november 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
22 uur) en nacht. Ook heeft zij een beperking tot 40 uur per week aangewezen geacht. Met inachtneming van de gewijzigde FML van 31 augustus 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de aan de schatting ten grondslag gelegde functies opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat twee functies dienen te vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nieuwe functies geselecteerd. Op basis van de in bezwaar aan de schatting ten grondslag gelegde functies is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 25,58%, dus ongewijzigd minder dan 35%. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
De vermoeidheidsklachten en depressieve klachten van appellante brengen met zich mee dat zij in de ochtenduren rust nodig heeft. Ook ervaart appellante door haar lichamelijke klachten opstartproblemen in de ochtend. Appellante heeft in hoger beroep haar verzoek om benoeming van een onafhankelijke deskundige gehandhaafd met een beroep op het Korošecarrest. Appellante heeft in dat verband aangevoerd dat zij onvoldoende inkomen heeft om zelf een deskundige in te schakelen. Volgens appellante is er daarom sprake van schending van het beginsel van equality of arms. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat zij wegens haar beperkingen de geselecteerde functies niet kan vervullen. Ter zitting is toegelicht dat appellante krachtsverlies in haar handen en armen ervaart. Hierdoor heeft zij moeite om bij bepaalde grepen kracht te zetten. Ook zijn de functies volgens appellante niet passend wegens de concentratieproblemen die appellante ervaart.
Het oordeel van de Raad
9 juni 2021, de bevindingen van de behandelaars en de door appellante gevolgde behandelingen bij de psychosomatisch oefentherapeut vanaf oktober 2019 en de POH-GGZ vanaf 15 september 2021,inzicht in de klachten van appellante,. Deze informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien over de medische beoordeling door het Uwv. Niet aannemelijk is dat medische informatie heeft ontbroken waardoor de rechter geen goed beeld van de beperkingen van appellante heeft kunnen krijgen. Anders dan appellante heeft betoogd is van schending van het beginsel van equality of arms dan ook geen sprake. Op die grond is er daarom geen reden een deskundige in te schakelen. Gelet op dit oordeel kan het door appellante gestelde financiële onvermogen om zelf een deskundige in te schakelen, buiten beschouwing worden gelaten.