ECLI:NL:CRVB:2023:2406

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
22/2292 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en de gevolgen voor WAO-uitkering na levertransplantatie

In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die sinds 1992 een WAO-uitkering ontvangt. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, na een melding van verslechterde gezondheid op 28 november 2019, ongewijzigd bleef op 35 tot 45%. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank oordeelde dat appellant niet verzekerd was voor de nieuwe gezondheidsklachten die na zijn levertransplantatie in 2017 waren ontstaan, en dat deze klachten niet voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak als de eerdere WAO-uitkering.

De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank. De Raad stelt vast dat appellant bij het intreden van de toegenomen arbeidsongeschiktheid uitsluitend op grond van artikel 7b van de WAO verzekerd was. De Raad onderschrijft de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de nieuwe psychische klachten van appellant voortkomen uit een andere oorzaak dan de klachten die ten grondslag lagen aan de oorspronkelijke WAO-uitkering. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij appellant geen proceskostenvergoeding ontvangt en het betaalde griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

22/2292 WAO
Datum uitspraak: 20 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 juni 2022, 21/412 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 26 mei 2020 heeft het Uwv vastgesteld dat de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellant naar aanleiding van de op 28 november 2019 ontvangen melding van verslechterde gezondheid, ongewijzigd gebaseerd wordt op een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 15 december 2020 (bestreden besluit) bij de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. J.J.A. Bosch, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 september 2023. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak om een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 28 november 2019. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant nieuwe gezondheidsklachten heeft waarvoor hij niet is verzekerd en dus niet kunnen leiden tot verhoging van de uitkering. De Raad onderschrijft dit oordeel van het Uwv.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met ingang van 28 januari 1992 is aan appellant in verband met fysieke en psychische
klachten een WAO-uitkering toegekend. Vanaf 4 mei 2000 is de WAO-uitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
Met een besluit van 19 januari 2018 en van 28 september 2018 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt. Tegen deze besluiten zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij formulier en brief van 27 november 2019, door het Uwv ontvangen op 28 november 2019, heeft appellant verzocht om een herbeoordeling in verband met toegenomen klachten na een levertransplantatie in maart 2017. In het kader van dit verzoek is appellant op 19 februari 2020 onderzocht door een verzekeringsarts. In rapporten van 27 februari 2020 en 9 mei 2020 heeft deze verzekeringsarts geconcludeerd dat er naast oude, verzekerde klachten, sprake is van nieuwe klachten en beperkingen. Een arbeidsdeskundige heeft in een rapport van 14 mei 2020 geconcludeerd dat op basis van de verzekerde klachten geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Met het besluit van 26 mei 2020 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd 35 tot 45% blijft en dat appellant voor de nieuwe gezondheidsklachten niet is verzekerd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 mei 2020.
1.4.
In een rapport van 10 december 2020 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep, net
als de verzekeringsarts, geconcludeerd dat de verminderde belastbaarheid per 28 november 2019 niet voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak waarmee appellant eerder de wachttijd heeft volgemaakt. Met het besluit van 15 december 2020 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant vervolgens ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft na zijn levertransplantatie in maart 2017 nieuwe fysieke en psychische beperkingen gekregen als gevolg waarvan hij toegenomen arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellant op het moment dat hij toegenomen arbeidsongeschikt is geworden, niet was verzekerd omdat niet gebleken is dat appellant in maart 2017 heeft gewerkt of een Ziektewet (ZW)- of Werkloosheidswet (WW)-uitkering heeft ontvangen op grond waarvan hij verzekerd was voor de WAO. Appellant is terecht uitsluitend op grond van artikel 7b van de WAO als werknemer beschouwd. Wat betreft de vraag of de toegenomen beperkingen uit een andere ziekteoorzaak voortkomen heeft de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn conclusies.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapportage van 10 december 2020 toegelicht dat de psychotische aspecten, zoals die uit de medische informatie naar voren komen, niet in de psychiatrische expertises van 1994 en 2007 zijn genoemd zodat van eenzelfde ziekteoorzaak geen sprake is. In haar rapportages van 2 maart 2021 en 12 oktober 2021 heeft zij toegelicht dat uit de in beroep overgelegde medische informatie van Antes blijkt dat appellant onder behandeling is voor zijn psychische klachten en dat deze informatie geen ander licht werpt op de beoordeling in bezwaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid die voortkomt uit een andere oorzaak dan die op grond waarvan appellant een WAO-uitkering ontvangt.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de psychische klachten in 2020 en 2021 volgen uit dezelfde ziekteoorzaak als de in 1994 en 1997 aangegeven klachten. Verder heeft appellant gesteld dat hij tot in 1994 nog heeft gewerkt, waardoor hij in 2017 als verzekerd in de zin van artikel 7b van de WAO kan worden beschouwd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van appellant niet met ingang van 28 november 2019 te herzien, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat appellant bij het intreden van de toegenomen arbeidsongeschiktheid uitsluitend op grond van artikel 7b van de WAO verzekerd was vanwege zijn gedeeltelijke WAO-uitkering. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet gebleken is dat appellant op een andere grondslag verzekerd was voor de WAO. Ook in hoger beroep heeft appellant geen onderbouwing geleverd voor zijn standpunt dat hij ten tijde van de toename van zijn arbeidsongeschiktheid na maart 2017 door werk of een WW- of
ZW-uitkering verzekerd was.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank, dat de na maart 2017 ondervonden psychische klachten voortvloeien uit een andere ziekteoorzaak, wordt ook onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 10 december 2020 vastgesteld dat in de psychiatrische expertises in 1994 en 2007 geen psychotische aspecten zijn genoemd. In de psychiatrische expertise van 1994 was sprake van een somatoforme pijnstoornis en in de psychiatrische expertise van 2007 werd geconcludeerd dat hooguit sprake was van een aanpassingsstoornis met gemengde angstige en depressieve stemming. Uit de informatie van de Parnassia Groep van 17 maart 2020 blijkt dat op dat moment sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Appellant was niet eerder bekend met deze problematiek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat de psychische klachten van appellant per 28 november 2019 kennelijk voortkomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de WAO-uitkering naar de klasse 35‑45% wordt ontvangen.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten in hoger beroep. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en T. Dompeling en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) E.X.R. Yi

Bijlage

Artikel 7b van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
1. Voor de toepassing van deze wet wordt mede als werknemer beschouwd degene, die op grond van de verplichte verzekering ingevolge deze wet uitkering ontvangt.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op diegene die niet in Nederland woont.
Artikel 36 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt herzien wanneer degene, aan wie zij is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.
2. Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid vindt herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering plaats met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 37 tot en met 40.
Artikel 37 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
1. Terzake van toeneming van arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, onverminderd de artikelen 39 en 39a, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd.
2. De in het eerste lid bedoelde herziening vindt niet plaats indien de uitkeringsgerechtigde bij het intreden van de toegenomen arbeidsongeschiktheid uitsluitend op grond van artikel 7b als werknemer wordt beschouwd en de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid, terzake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, is voortgekomen.