ECLI:NL:CRVB:2023:2373

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
21/4039 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uwv om appellante een IVA-uitkering toe te kennen. Appellante, die sinds 30 augustus 2017 ziek is, heeft in 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv heeft haar aanvraag voor een IVA-uitkering afgewezen op de grond dat haar volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende medische onderbouwing heeft geleverd voor zijn standpunt. Appellante betwistte de duurzaamheid van haar beperkingen en voerde aan dat er sprake was van een onzorgvuldig medisch onderzoek. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht heeft geweigerd een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de psychische klachten van appellante behandelbaar zijn en er geen reden is om aan de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen. De uitspraak van de rechtbank Limburg werd bevestigd, en appellante kreeg geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

21/4039 WIA
Datum uitspraak: 13 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 november 2021, 20/1553 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante per 2 september 2019 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Volgens appellante zijn de beperkingen duurzaam. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd een IVA-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 november 2023. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als huishoudelijk assistent voor 15,80 uur per week. Op 30 augustus 2017 heeft zij zich ziekgemeld. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 13 november 2019 appellante met ingang van 2 september 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Daarbij is vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid 100% bedraagt, omdat volgens de arbeidsdeskundige op basis van de door de arts in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 oktober 2019 vastgestelde medische beperkingen geen geschikte functies voor appellante konden worden geselecteerd. Appellante heeft tegen het besluit van 13 november 2019 bezwaar gemaakt.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt. Volgens het Uwv heeft appellante geen recht op een IVA-uitkering. Appellante is volgens het Uwv weliswaar volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt. Bij beslissing op bezwaar van 8 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 november 2019 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Uwv met de rapporten van de primaire arts van 31 oktober 2019 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 juni 2020 inzichtelijk heeft gemotiveerd dat een verbetering van de functionele mogelijkheden van appellante valt te verwachten in het eerste jaar van het ontstaan van het recht op uitkering en dat daarom van duurzaamheid van de volledige arbeidsongeschiktheid geen sprake is. Het Uwv heeft terecht geweigerd appellante een IVA-uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft verder overwogen dat het Uwv in de bezwaarfase ten onrechte geen overweging heeft gewijd aan de grond over de vaststelling van de hoogte van het dagloon. Het bestreden besluit is daardoor onvoldoende gemotiveerd en moet worden vernietigd. In beroep heeft het Uwv de vaststelling van het dagloon alsnog toegelicht en voldoende gemotiveerd dat het dagloon is berekend in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen uit de Wet WIA en het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen. Daarom heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft daartegen aangevoerd dat sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek, aangezien in de bezwaarfase door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte slechts een telefoongesprek en geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij meer (medische) beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen. Volgens appellante zijn haar psychische beperkingen onderschat en had een omvangrijkere urenbeperking moeten worden aangenomen. Appellante heeft daarnaast aangevoerd dat haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte niet is aangemerkt als duurzaam. Volgens appellante wordt door het Uwv zonder nadere motivering gesteld dat de psychische beperkingen zullen verdwijnen. Het valt echter niet in te zien dat de posttraumatische stressstoornis en de borderline persoonlijkheidsstoornis, waaraan appellante lijdt, op termijn zomaar zullen verdwijnen. Appellante verzoekt de Raad om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep een rapport van 8 april 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd en bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, ligt in hoger beroep uitsluitend de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding, 2 september 2019, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat zij op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.3.
Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek dat het Uwv ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit onzorgvuldig dan wel onvolledig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht dat gelet op de beschikbare medische gegevens een lichamelijk onderzoek in dit geval niet van toegevoegde waarde was. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de primaire arts appellante op het spreekuur heeft gezien en in het rapport van 31 oktober 2019 op inzichtelijke en toereikende wijze heeft uiteengezet dat de rug- en longklachten ten opzichte van de eerstejaars Ziektewet-beoordeling in juli 2018, toen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, weinig zijn gewijzigd. Er is ook niet gesteld of gebleken dat er lichamelijke klachten zijn gemist.
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen reden is voor twijfel over de medische beoordeling door het Uwv. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 juni 2020 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 31 oktober 2019 voldoende rekening is gehouden met de klachten van appellante en de informatie daarover van de behandelend artsen. Appellante heeft haar standpunt dat de psychische beperkingen en de duurbelastbaarheid door het Uwv zijn onderschat niet met objectieve medische gegevens onderbouwd. Het Uwv kan ook worden gevolgd in het standpunt dat appellante niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Anders dan appellante heeft aangevoerd, hebben de primaire arts met het rapport van 31 oktober 2019 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de rapporten van 4 juni 2020 en 8 april 2022 voldoende onderbouwd dat de psychische klachten van appellante behandelbaar zijn en dat daarvoor effectieve behandelmogelijkheden bestaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij de beoordeling laten meewegen dat uit de informatie van PsyQ van 23 augustus 2019 is gebleken dat de behandeling voor de psychische klachten, die enkele keren onderbroken was door externe factoren, in die periode weer goed op gang kwam. Haar verwachting is dat de psychische klachten van appellante door gerichte therapie zodanig zullen afnemen dat min of meer normaal maatschappelijk functioneren weer mogelijk zal zijn.
4.5.
Omdat niet wordt getwijfeld aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv bestaat geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te raadplegen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten in hoger beroep. Zij krijgt ook het in hoger beroep betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en M.L. Noort en L.A. Kjellevold als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) S. Pouw

Bijlage

Artikel 4 van de Wet WIA

1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

Artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA

Recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.