ECLI:NL:CRVB:2023:2352

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
22/1475 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand in verband met niet-rechthebbende partner en afstemming van bijstandsnorm

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van bijstand aan appellante, die een niet-rechthebbende partner heeft. Appellante ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, terwijl haar echtgenoot, die in Duitsland woont, inkomsten had die boven de bijstandsnorm voor een alleenstaande uitkwamen. De Raad beoordeelt of het dagelijks bestuur van Fijnder de bijstand had moeten afstemmen op de omstandigheden van appellante en haar partner. Appellante stelde dat de terugvordering onevenredig was, maar de Raad oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat haar partner niet kon bijdragen aan de kosten van levensonderhoud voor haar en hun vijf kinderen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat het dagelijks bestuur terecht geen aanleiding had gezien om de bijstand nader af te stemmen of van terugvordering af te zien. De herziening en terugvordering blijven daarom in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten.

Uitspraak

22/1475 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 april 2022, 21/3559 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van Fijnder (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 28 november 2023

PROCESVERLOOP

Per 1 januari 2022 oefent het dagelijks bestuur de taken en bevoegdheden in het kader van de Participatiewet (PW) uit die voorheen door de Sociale Dienst Oost-Achterhoek werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het dagelijks bestuur tevens verstaan het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost-Achterhoek.
Met een besluit van 2 februari 2021 (besluit 1) heeft het dagelijks bestuur met ingang van 6 november 2020 de bijstand van appellante herzien.
Met een besluit van 26 februari 2021 (besluit 2) heeft het dagelijks bestuur de over de periode van 6 november 2020 tot en met 31 december 2020 gemaakte kosten van bijstand van appellante teruggevorderd tot een bedrag van € 1.138,78.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten 1 en 2, maar het dagelijks bestuur is met een besluit van 22 juli 2021 (bestreden besluit) bij de besluiten gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. B.J.P. Toonen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 september 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Toonen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Brons.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak beoordeelt de Raad of het dagelijks bestuur de bijstand had moeten afstemmen. Volgens appellante was sprake van een zeer bijzondere situatie. Ook is volgens appellante de terugvordering onevenredig. Net als de rechtbank volgt de Raad appellante hierin niet. Het college hoefde de bijstand niet nader af te stemmen of van terugvordering af te zien.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving sinds 15 september 2014 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. De echtgenoot van appellante (X) woont in Duitsland. Uit het huwelijk van appellante en X zijn vijf kinderen geboren. Deze kinderen wonen bij appellante.
1.2.
Met een besluit van 6 oktober 2016 heeft het dagelijks bestuur, met toepassing van artikel 24 van de PW, de bijstand van appellante met ingang van 1 juli 2016 verlaagd tot een bedrag gelijk aan 50% van de gehuwdennorm.
1.3.
Met een besluit van 1 juni 2017 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellante afgestemd en haar met terugwerkende kracht met ingang van 1 juli 2016 bijstand toegekend gelijk aan 70% van de gehuwdennorm. Het college heeft de bijstand afgestemd tot 70% omdat appellante niet kon rondkomen met 50% van de gehuwdennorm.
1.4.
Met ingang van 6 november 2020 was X werkzaam bij een autobedrijf in Duitsland. Appellante heeft – nadat hierover eerder al telefonische contacten waren geweest tussen X en het dagelijks bestuur  op 1 februari 2021 melding gemaakt bij het dagelijks bestuur van de inkomsten van X uit deze werkzaamheden. Tevens heeft zij verdere informatie over zijn salaris gegeven.
1.5.
Met besluit 1 heeft het dagelijks bestuur met ingang van 6 november 2020 de bijstand van appellante herzien. Met besluit 2 heeft het dagelijks bestuur de over de periode van 6 november 2020 tot en met 31 december 2020 gemaakte kosten van bijstand van appellante teruggevorderd tot een bedrag van € 1.138,78. De reden voor de herziening en terugvordering is dat X met ingang van 6 november 2020 inkomsten ontving boven de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Het college heeft hierbij artikel 32, vierde lid, van de PW toegepast. Deze inkomsten, voor zover deze lagen boven die norm, moesten in mindering worden gebracht op de bijstand van appellante. Het dagelijks bestuur is met het bestreden besluit gebleven bij dat herzienings- en terugvorderingsbesluit. Het college heeft geen aanleiding gezien om met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de PW de bijstand nader af te stemmen.
1.6.
Met ingang van 6 april 2021 is X ontslagen en ontvangt hij geen inkomsten meer. Appellante ontvangt sindsdien weer bijstand gelijk aan 70% van de gehuwdennorm.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Nadere afstemming
4.2.
Niet in geschil is dat X inkomen ontving en dat dit inkomen de geldende bijstandsnorm te boven ging. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het dagelijks bestuur terecht geen aanleiding heeft gezien de bijstand nader af te stemmen.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat het dagelijks bestuur de bijstand nader had moeten afstemmen. Het dagelijks bestuur heeft ten onrechte alleen gekeken naar de omstandigheden van appellante en niet naar de draagkracht van X. Het dagelijks bestuur had in het kader van de afstemming er rekening mee moeten houden dat X in de praktijk niet in staat was bij te dragen aan het onderhoud van haar gezin. X maakte onder andere hoge kosten voor woonwerkverkeer, die niet door zijn werkgever werden vergoed, en zijn inkomen werd door zijn werkgever structureel gekort met de bijdrage zorgverzekering. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiervoor is het volgende van betekenis.
4.3.1.
Het bestuursorgaan stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, de mogelijkheden en de middelen van de belanghebbende. Dat staat in artikel 18, eerste lid, van de PW. Voor een dergelijke individuele afstemming in de vorm van een verlaging of een verhoging van de bijstand is alleen plaats in zeer bijzondere situaties. Dit is vaste rechtspraak. [1] Het is aan degene die deze afstemming wenst om aannemelijk te maken dat er een zeer bijzondere situatie is, zoals hiervoor bedoeld.
4.3.2.
Het dagelijks bestuur heeft bij de vaststelling van het inkomen van X zijn netto inkomen als uitgangspunt genomen en daarbij een bedrag van € 149,- aan bijdrage zorgverzekering opgeteld. De zorgverzekering wordt in Duitsland door de werkgever betaald en werkenden hoeven uit het netto inkomen geen ziektekostenpremie meer te betalen. Vervolgens heeft het dagelijks bestuur van dit totaalbedrag (netto inkomen + ziektekostenpremie) de van toepassing zijnde bijstandsnorm afgetrokken. Het dagelijks bestuur heeft hierbij geen rekening gehouden met de kosten die X moest maken voor woon-werkverkeer. Het bedrag dat resteerde is op de bijstand van appellante (70% van de gehuwdennorm) in mindering gebracht.
4.3.3.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat X niet kon bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud en het levensonderhoud van hun vijf kinderen. Appellante heeft weliswaar aangevoerd dat X geen financiële ruimte heeft, maar zij heeft niet onderbouwd dat X financieel geen ruimte heeft om bij te dragen.
Evenredigheid terugvordering
4.4.
Het dagelijks bestuur heeft de terugvordering gebaseerd op artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW. Dit betreft een discretionaire bevoegdheid, waarbij het dagelijks bestuur een belangenafweging moet maken en de evenredigheid in acht moet nemen.
4.5.
Appellante heeft aangevoerd dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid tot terugvordering heeft kunnen besluiten. Het dagelijks bestuur verwacht dat X bijdraagt in de kosten van haar levensonderhoud en dat van hun kinderen, maar feitelijk is hij hiertoe niet in staat. Dit maakt de terugvordering onevenredig.
4.6.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiervoor is het volgende van betekenis.
4.6.1.
Appellante heeft de stelling dat haar echtgenoot niet kan bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud en dat van haar kinderen niet onderbouwd. Daarom kan niet worden beoordeeld of de terugvordering onevenredig is. Daarbij komt dat appellante er rekening mee heeft kunnen houden dat het inkomen van X in mindering zou worden gebracht op haar bijstand. In het besluit van 1 juni 2017 heeft het dagelijks bestuur appellante er namelijk op gewezen dat het inkomen van X in aanmerking wordt genomen voor zover het de bijstandsnorm te boven gaat. Met het oog hierop heeft het dagelijks bestuur appellante ieder halfjaar een inkomstenformulier gestuurd. Zoals het dagelijks bestuur ook in het verweerschrift in bezwaar, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, heeft overwogen is verder niet gebleken van bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld hoge noodzakelijke kosten van appellante, op grond waarvan het dagelijks bestuur niet tot terugvordering had mogen overgaan.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de herziening en terugvordering in stand blijven.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs als voorzitter en J.J. Janssen en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van S. Ploum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2023.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) S. Ploum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 18, eerste lid, van de PW
Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Artikel 24 van de PW
Voor gehuwden waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft is voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd, indien:
a.de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kostendelende medebewoners heeft; dan wel
b.de rechthebbende echtgenoot jonger dan 21 jaar is.
Artikel 32, eerste en vierde lid, van de PW
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
(…)
4. In afwijking van het derde lid wordt, indien de gehuwden gescheiden leven, doch niet duurzaam gescheiden, het inkomen van de niet-rechthebbende echtgenoot slechts in aanmerking genomen voor zover het de bijstandsnorm te boven gaat.
Artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de PW
Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2492.